Het Urantia Boek online

DEEL III: DE GESCHIEDENIS VAN URANTIA
057. De oorsprong van Urantia
058. Het tot stand brengen van leven op Urantia
059. De era van het zeeleven op Urantia
060. Urantia tijdens de era van het eerste landleven
061. De zoogdieren-era op Urantia
062. De dageraad-rassen van de vroege mens
063. De eerste menselijke familie
064. De evolutionaire gekleurde rassen
065. Het opperbestier over de evolutie
066. De Planetaire Vorst van Urantia
067. De planetaire opstand
068. De dageraad der beschaving
069. Primitieve menselijke instellingen
070. De evolutie van het menselijk bestuur
071. De ontwikkeling van de staat
072. Staatsbestuur op een naburige planeet
073. De Hof van Eden
074. Adam en Eva
075. De nalatigheid van Adam en Eva
076. De Tweede Hof
077. De Middenwezens
078. Het violette ras na de tijd van Adam
079. De expansie der Andieten in het Oosten
080. De expansie der Andieten in het Westen
081. De ontwikkeling van de moderne civilisatie
082. De evolutie van het huwelijk
083. Het huwelijk als instituut
084. Huwelijk en gezinsleven
085. De oorsprongen van religieuze verering
086. De vroege evolutie van religie
087. De geestenculten
088. Fetisjen, tovermiddelen en magie
089  Zonde, offer en verzoening
090. Het Sjamanisme - medicijnmannen en priesters
091. De evolutie van het gebed
092. De verdere evolutie van religie
093. Machiventa Melchizedek
094. Het onderricht van Melchizedek in het Oosten
095. Het onderricht van Melchizedek in de Levant
096. Jahweh - de God der Hebreeërs
097. De evolutie van het Godsbegrip bij de Hebreeërs
098. Het onderricht van Melchizedek in het Westen
099. De sociale opgaven van de religie
100. Religie in de menselijke ervaring
101. De werkelijke natuur van religie
102. De grondslagen van het religieuze geloofsvertrouwen
103. De realiteit der religieuze ervaring
104. De groei van het Triniteits-begrip
105. Godheid en werkelijkheid
106. Werkelijkheidsniveaus in het Universum
107. De oorsprong en natuur der Gedachtenrichters
108. Missie en dienstbetoon van Gedachtenrichters
109. De betrekking van Richters tot universum-schepselen
110. De betrekking van Richters tot individuele stervelingen
111. De Richter en de ziel
112. De overleving van persoonlijkheid
113. De Serafijnse Bestemmingsbehoeders
114. Het Serafijnse Bestuur van de planeet
115. De Allerhoogste116.  De Almachtig Allerhoogste
117. God de Allerhoogste
118. Allerhoogst en Ultiem - tijd en ruimte
119. De zelfschenkingen van Christus Michael
DEEL I: HET CENTRALE UNIVERSUM EN DE SUPERUNIVERSA
DEEL II: HET PLAATSELIJK UNIVERSUM
DEEL III: DE GESCHIEDENIS VAN URANTIA
DEEL IV: HET LEVEN EN ONDERRICHT VAN JESUS

Vorige | Volgende | Inhoud

© 1997 Urantia Foundation. Alle rechten voorbehouden.


HET URANTIA BOEK


PAPER 81

DE ONTWIKKELING DER MODERNE CIVILISATIE

ONGEACHT de wisselvalligheden door het mislukken der plannen voor de verbetering van de wereld die met de zendingen van Caligastia en Adam waren beoogd, bleef de fundamentele organische evolutie van het mensdom de volken omhoogbrengen op de ladder van de menselijke vooruitgang en de raciale ontwikkeling. De evolutie kan worden vertraagd, doch zij kan niet worden tegengehouden.

      De invloed van het violette ras, hoewel dit kleiner in aantallen was dan voorzien, bracht een ontwikkeling in de civilisatie teweeg, die sinds de dagen van Adam de vooruitgang van de mensheid gedurende haar gehele eerdere bestaan van bijna een miljoen jaar ver heeft overtroffen.

1. DE BAKERMAT DER BESCHAVING

      Ongeveer vijfendertigduizend jaar lang na de dagen van Adam lag de bakermat der beschaving in Zuidwest-Azië; zij strekte zich van het Nijldal uit in oostelijke en enigszins noordelijke richting, dwars door het noorden van Arabië en door Mesopotamië tot in Turkestan. En het klimaat was de beslissende factor bij het tot stand komen van de civilisatie in dat gebied.

      Het waren de grote klimatologische en geologische veranderingen in het noorden van Afrika en het westen van Azië die een einde maakten aan de eerste migraties der Adamieten, want hierdoor werd hun de weg naar Europa versperd door de groter geworden Middellandse Zee en werd de stroom van de volksverhuizing in noordelijke en oostelijke richting verlegd naar Turkestan. Tegen de tijd dat deze landverheffingen en de daarmee gepaard gaande klimaatveranderingen ten einde waren gekomen, ongeveer 15.000 v. Chr., had de civilisatie over de gehele wereld een dood punt bereikt, met uitzondering van de culturele zuurdesem en de biologische reserves der Andieten, die in het oosten, in Azië, nog door bergen werden tegengehouden en in het westen, in Europa, door de zich uitbreidende wouden.

      De evolutie van het klimaat bereikt nu wat alle andere pogingen niet teweeg hebben kunnen brengen, namelijk dat de Eurazische mens wordt gedwongen de jacht op te geven ten gunste van de meer gevorderde bezigheden van veehouder en landbouwer. De evolutie moge langzaam gaan, maar zij is vreselijk doeltreffend.

      Aangezien de eerste landbouwers op zeer algemene schaal slaven gebruikten, zag zowel de jager als de veehouder vroeger op de boer neer. Eeuwenlang werd het bewerken van de grond als slavenwerk beschouwd; vandaar de gedachte dat het bewerken der aarde een vloek is, terwijl het de grootste van alle zegeningen is. Zelfs in de dagen van Kaïn en Abel werden de offeranden van het herdersleven hoger geacht dan die van de landbouw.

      Gewoonlijk evolueert de mens van jager tot landbouwer via een overgangstijdperk waarin hij veehouder is, zoals ook het geval was bij de Andieten, maar vaker zagen hele stammen zich onder de evolutionaire dwang van het klimaat genoodzaakt om direct van jagers in geslaagde landbouwers te veranderen. Dit verschijnsel van directe overgang van de jacht naar de landbouw kwam echter alleen in die streken voor waar een hoge graad van vermenging met het violette ras had plaatsgevonden.

      De evolutionaire volken (met name de Chinezen) leerden al vroeg zaden te planten en gewassen te verbouwen doordat ze hadden waargenomen hoe zaden die per ongeluk vochtig waren geworden of als voedsel voor de gestorvenen in graven waren gelegd, ontsproten. Maar in heel Zuidwest-Azië, op de vruchtbare riviergronden en de aangrenzende vlakten, pasten de Andieten de verbeterde landbouwtechnieken toe welke zij hadden geërfd van hun voorvaderen die binnen de grenzen van de tweede hof van land- en tuinbouw hun belangrijkste bezigheid hadden gemaakt.

      Duizenden jaren lang hadden de nakomelingen van Adam in alle hooglanden in het noordelijk grensgebied van Mesopotamië de in de Hof verbeterde tarwe en gerst verbouwd. Hier troffen de afstammelingen van Adam en Adamszoon elkaar, dreven zij handel, en hadden zij sociale contacten met elkaar.

      En door deze gedwongen veranderingen in de levensomstandigheden werd een groot deel van het mensdom omnivoor in de praktijk van hun dagelijkse voeding. De combinatie van tarwe, rijst en groenten met het vlees van de kudden, betekende een grote stap voorwaarts voor de gezondheid en kracht van deze oude volken.

2. DE WERKTUIGEN DER CIVILISATIE

      De ontwikkeling van cultuur is gebaseerd op de ontwikkeling van de werktuigen der civilisatie. En de werktuigen die de mens gebruikte in zijn opkomst uit de primitiviteit, waren in zoverre doeltreffend, dat zij mankracht vrijmaakten voor het volbrengen van hogere taken.

      Gij die nu leeft in de moderne omstandigheden van ontluikende cultuur en beginnende vooruitgang in sociale aangelegenheden, die werkelijk een weinig vrije tijd tot uw beschikking hebt waarin ge kunt denken over de samenleving en de civilisatie, moet niet over het hoofd zien dat uw vroege voorouders weinig of geen vrije tijd hadden die besteed kon worden aan bezonnen overwegingen en het nadenken over de samenleving.

      De eerste vier grote ontwikkelingen in de menselijke civilisatie waren:

      1. het bedwingen van vuur;

      2. het domesticeren van dieren;

      3. het tot slaaf maken van gevangenen;

      4. particulier eigendom.

      Hoewel het vuur, de eerste grote ontdekking, uiteindelijk de deuren van de wetenschappelijke wereld heeft geopend, had het in dit opzicht voor de primitieve mens weinig waarde. Hij weigerde natuurlijke oorzaken te erkennen als verklaringen voor gewone verschijnselen.

      Op de vraag waar het vuur vandaan kwam, werd het eenvoudige verhaal van Andon en de vuursteen al spoedig vervangen door de legende over een zekere Prometheus die het vuur uit de hemel stal. De ouden zochten een bovennatuurlijke verklaring voor alle natuurlijke verschijnselen die zij niet persoonlijk konden begrijpen, en vele hedendaagse mensen doen dit nog steeds. De depersonalisatie van zogenoemd natuurlijke verschijnselen heeft eeuwen gevergd en is nog steeds niet voltooid. Het oprechte, eerlijke en onbevreesde zoeken naar werkelijke oorzaken heeft echter de moderne wetenschap doen ontstaan. Het heeft de astrologie veranderd in astronomie, alchemie in chemie en magie in geneeskunde.

      In de tijd vóór het gebruik van machines was de enige manier waarop de mens werk kon volbrengen zonder het zelf te doen, het gebruikmaken van een dier. Door het domesticeren van dieren kreeg hij levende werktuigen in handen, en het verstandig gebruik daarvan baande de weg voor zowel landbouw als vervoer. Zonder deze dieren zou de mens niet uit zijn primitieve staat tot de niveaus van de latere beschaving hebben kunnen stijgen.

      De meeste dieren die zich het best leenden om gedomesticeerd te worden, werden in Azië aangetroffen, vooral in de centrale en zuidelijke gebieden. Dit was een van de redenen waarom de beschaving in dat deel van de wereld sneller vorderde dan in andere delen. Veel van deze dieren waren reeds tweemaal eerder gedomesticeerd geweest en in de tijd van de Andieten werden zij opnieuw getemd. Maar de hond was steeds bij de jagers gebleven sinds hij, zeer lang voordien, door de blauwe mens was geadopteerd.

      De Andieten van Turkestan waren de eerste mensen die op grote schaal paarden temden, en dit is een tweede reden waarom hun cultuur zolang heeft overheerst. Tegen 5000 v. Chr. waren de Mesopotamische, Turkestaanse en Chinese boeren begonnen schapen, geiten, koeien, kamelen, paarden, gevogelte en olifanten te fokken. Als lastdieren gebruikten zij de os, de kameel, het paard en de jak. Op een bepaald moment was de mens zelf lastdier. Eén heerser van het blauwe ras had eens honderdduizend mensen in zijn kolonie van lastdragers.

      De instellingen van slavernij en particulier landbezit ontstonden samen met de landbouw. Slavernij verhoogde het levenspeil van de eigenaar en verschafte meer vrije tijd voor sociale cultuur.

      De primitieve mens is een slaaf van de natuur, maar de natuurwetenschappelijke civilisatie schenkt de mensheid langzaam aan steeds meer vrijheid. Door dieren, vuur, wind, water, elektriciteit en andere nog niet ontdekte energiebronnen, heeft de mens zichzelf bevrijd van de noodzaak om niet aflatende zware arbeid te verrichten, en hij zal voortgaan zich hiervan te bevrijden. Ongeacht de voorbijgaande moeilijkheden die voortkomen uit de overvloedige uitvinding van machines, zijn de uiteindelijke voordelen van deze mechanische uitvindingen van onschatbare waarde. De civilisatie kan nooit tot bloei komen, en zeker niet bestendig worden, zolang de mens geen vrije tijd heeft om na te denken, plannen te maken en nieuwe, betere methoden te bedenken om de dingen te doen.

      De mens eigende zich eerst eenvoudigweg zijn beschutting toe, leefde onder uitstekende rotsen of woonde in grotten. Vervolgens maakte hij natuurlijke materialen, zoals hout en steen, geschikt om er familie-hutten mee te maken. Tenslotte begon hij aan het creatieve stadium van het bouwen van huizen en leerde hij baksteen en andere bouwmaterialen te vervaardigen.

      De volkeren in de Turkestaanse hooglanden waren de eerste van de modernere rassen die huizen van hout bouwden, huizen die sterk leken op de vroegere blokhutten van de Amerikaanse kolonisten. Op alle vlakten werden de woningen van mensen eerst van tichelsteen en later van baksteen gebouwd.

      De oudere volken langs de rivieren bouwden hun hutten door lange palen in een cirkel in de grond te plaatsen; de toppen van de palen werden vervolgens bijeengebracht, waardoor er een geraamte voor de hut ontstond, dat onderling verbonden werd met dwarse rietstengels waardoor de gehele creatie een enorme omgekeerde mand leek. Deze structuur kon dan bepleisterd worden met leem en vormde, na door de zon gedroogd te zijn, een zeer bruikbare, weerbestendige woonruimte.

      Uit het maken van deze vroege hutten ontwikkelde zich het latere idee voor allerlei soorten mandenvlechtwerk dat zich zelfstandig ontwikkelde. Bij één groep ontstond het idee om aardewerk te maken doordat men het resultaat zag van het insmeren van het paalgeraamte met vochtig leem. De praktijk van het verharden van potten door ze te bakken werd ontdekt toen een van deze met klei bedekte primitieve hutten per ongeluk afbrandde. De vaardigheden die mensen in lang vervlogen tijd bezaten, waren dikwijls afgeleid van de toevallige gebeurtenissen die in het dagelijks leven van deze oude volken voorkwamen. Dit gold althans vrijwel geheel voor de evolutionaire ontwikkeling van de mensheid tot de komst van Adam.

      Hoewel aardewerk ongeveer een halfmiljoen jaar geleden voor het eerst door de staf van de Vorst was ingevoerd, was de vervaardiging van vaatwerk van klei meer dan honderdvijftigduizend jaar bijna geheel opgehouden. Alleen de pre-Sumerische Nodieten die aan de kust van de golf woonden, bleven aarden vaatwerk maken. De vaardigheid van het pottenbakken kwam weer tot leven in de tijd van Adam. De verspreiding van deze vaardigheid viel samen met de uitbreiding van de woestijngebieden van Afrika, Arabië en Centraal Azië, en zij verbreidde zich vanuit Mesopotamië over het gehele Oostelijk Halfrond in opeenvolgende golven van steeds betere techniek.

      Deze civilisaties uit de tijd van de Andieten kunnen niet altijd worden getraceerd aan de hand van de stadia van hun aardewerk of andere vaardigheden. De gelijkmatige loop van de menselijke evolutie werd uitermate gecompliceerd door de regimes van zowel Dalamatia als van Eden. Het komt dikwijls voor dat de vazen en werktuigen uit latere tijd minder goed zijn dan de vroegere voortbrengselen van de zuiverder Andonieten.

3. STEDEN, INDUSTRIE EN HANDEL

      De vernietiging door klimatologische veranderingen van de rijke, open graslanden, de jacht- en weidegebieden van Turkestan, die ongeveer 12.000 v. Chr. begon, dwong de mensen in die gebieden hun toevlucht te nemen tot nieuwe vormen van nijverheid en primitieve productieprocessen. Sommigen gingen over tot het cultiveren van gedomensticeerde kudden, anderen werden landbouwer of verzamelden voedsel uit het water, maar de hoger ontwikkelde Andieten verkozen zich bezig te houden met handel en nijverheid. Het werd zelfs de gewoonte dat hele stammen zich toelegden op de ontwikkeling van één enkele bedrijvigheid. Van het Nijldal tot de Hindoekoesj en van de Ganges tot de Gele Rivier, werd de ontginning van het land de voornaamste bedrijvigheid van de superieure stammen, met handel als nevenactiviteit.

      De toename van de handel en van de bewerking van ruwe grondstoffen tot verscheidene handelsartikelen droeg direct bij tot het ontstaan van deze vroege, half vreedzame gemeenschappen, die zo sterk hebben bijgedragen tot de verspreiding van de cultuur en kunstvaardigheden der civilisatie. Vóór de tijd dat de wereldhandel zich op grote schaal had uitgebreid, droegen de sociale gemeenschappen een stamkarakter – het waren uitgegroeide familiegroepen. De handel bracht verschillende soorten mensen tot omgang met elkaar, en droeg zo bij tot een snellere culturele kruisbestuiving.

      Ongeveer twaalfduizend jaar geleden brak het tijdvak van de onafhankelijke steden aan. Deze primitieve steden van handels- en ambachtslieden werden altijd omringd door gebieden met landbouw en veeteelt. Hoewel het juist is dat de industrie werd bevorderd door de verhoging van het levenspeil, moet ge geen onjuist beeld hebben van de verfijning van het vroege stedelijk leven. De oude volken waren niet overmatig netjes en zindelijk en de gemiddelde primitieve gemeenschap kwam iedere vijfentwintig jaar tussen dertig en zestig centimeter hoger te liggen, alleen als gevolg van de opstapeling van vuil en afval. Bepaalde oude steden rezen ook zeer spoedig boven de omliggende gebieden uit omdat hun hutten van ongebakken leem een korte levensduur hadden, en het was de gewoonte om nieuwe woningen direct op de ruïnes van de oude te bouwen.

      Het wijdverbreide gebruik van metalen was kenmerkend voor dit tijdperk van de eerste industrie- en handelssteden. Ge hebt in Turkestan reeds een bronzen cultuur aangetroffen die dateert van voor 9000 v. Chr., en de Andieten leerden reeds vroeg om ijzer, goud en ook koper te bewerken. De omstandigheden in afgelegen gebieden waren echter heel anders dan die in de meer ontwikkelde beschavingscentra. Er waren duidelijk onderscheiden perioden zoals het Stenen, Bronzen en IJzeren Tijdperk; alledrie bestonden tegelijkertijd op verschillende plaatsen.

      Goud was het eerste metaal dat door de mens werd gezocht; het was gemakkelijk te bewerken en werd aanvankelijk alleen als versiering gebruikt. Daarna werd er gebruik gemaakt van koper, maar pas op grote schaal toen het werd gemengd met tin om het hardere brons te maken. De ontdekking dat koper en tin vermengd konden worden tot brons, werd gedaan door een van de Adamszonieten in Turkestan, wiens kopermijn in de hoogvlakte toevallig naast een tinader lag.

      Met de opkomst van primitieve nijverheid en het begin van industrie werd de handel al spoedig de krachtigste invloed in de verspreiding der culturele civilisatie. Het openen van handelsroutes te land en ter zee vergemakkelijkte het reizen en de vermenging van culturen zeer, evenals het in elkaar overgaan van beschavingen. Tegen 5000 v. Chr. werd het paard in alle geciviliseerde beschaafde en halfgeciviliseerde landstreken algemeen gebruikt. Deze latere volken hadden niet alleen getemde paarden, maar ook verscheidene soorten vrachtkarren en strijdwagens. Reeds eeuwen daarvoor was het wiel in gebruik geweest, maar nu werden de met wielen uitgeruste voertuigen algemeen gebruikt, zowel voor de handel als in de oorlog.

      De reizende handelsman en de zwervende verkenner deden meer voor de bevordering van de historische civilisatie dan alle andere invloeden tezamen. Militaire veroveringen, kolonisatie en het door de latere religies bevorderde zendingswerk waren ook factoren in de verspreiding van cultuur; deze waren echter allen van minder betekenis dan de handelsbetrekkingen die zich steeds sneller uitbreidden door de zich in vlug tempo ontwikkelende kunstvaardigheden en wetenschappen van de nijverheid.

      De toevoeging van het Adamische erfelijk materiaal aan de menselijke rassen versnelde niet alleen het tempo van de civilisatie, doch stimuleerde ook in belangrijke mate hun drang tot avontuur en onderzoek, zodat het grootste deel van Eurazië en Noord-Afrika weldra werd bewoond door de zich snel vermenigvuldigende nazaten der Andieten.

4. DE GEMENGDE RASSEN

      Wanneer wij bij de dageraad der historische tijden belanden, zijn geheel Eurazië, Noord-Afrika en de eilanden van de Grote Oceaan overdekt met de gemengde rassen der mensheid. En deze hedendaagse rassen zijn voortgekomen uit het herhaaldelijk vermengen van de vijf oorspronkelijke menselijke geslachten van Urantia.

      Ieder ras van Urantia werd gekarakteriseerd door bepaalde lichamelijke kenmerken. De Adamieten en Nodieten waren langhoofdig; de Andonieten waren breedhoofdig. De schedelvorm van de Sangik-rassen hield het midden daartussen, terwijl de gele en blauwe mensen neigden naar breedhoofdigheid. Na hun vermenging met het Andonisch geslacht waren de blauwe volken uitgesproken breedhoofdig. De secundaire Sangiks hadden gemiddelde tot lange schedels.

      Hoewel deze schedelafmetingen dienstig zijn om de oorsprong van een ras te ontraadselen, is het gehele skelet veel betrouwbaarder. In de vroege ontwikkeling der rassen van Urantia bestonden er oorspronkelijk vijf aparte typen skeletstructuren:

      1. Andonisch, de oorspronkelijke bewoners van Urantia;

      2. Primair Sangik, rood, geel en blauw;

      3. Secundair Sangik, oranje, groen en indigo;

      4. Nodieten, afstammelingen van de Dalamatiërs;

      5. Adamieten, het violette ras.

      Toen deze vijf grote rassengroepen zich op grote schaal onderling vermengden, neigde het Andonische type bij gestadige vermenging te vervagen door het dominante erfelijk materiaal der Sangiks. De Lappen en Eskimo’s zijn vermengingen van Andonische en de blauwe Sangik-volken. Hun skeletstructuur heeft het oorspronkelijke Andonische type het best bewaard. De Adamieten en Nodieten zijn echter zo vermengd met de andere rassen, dat zij slechts als een veralgemeende Kaukasoïde soort herkenbaar zijn.

      In het algemeen zal het daarom, wanneer menselijke resten van de laatste twintigduizend jaar worden opgegraven, onmogelijk zijn de vijf oorspronkelijke typen duidelijk te onderscheiden. Het onderzoek van deze skeletstructuren zal aan het licht brengen dat het mensdom thans verdeeld is in ongeveer drie klassen:

      1. De Kaukasoïde klasse – de Anditische vermenging van de Noditische en Adamische geslachten, verder gemodificeerd door vermenging met primair en (enig) secundair Sangik-bloed en door aanzienlijke kruising met de Andonieten. De westerse blanke volken, alsmede enige Indiase en Toeranische volken, behoren tot deze groep. De verbindende factor binnen deze klasse is de grote of minder grote proportie Anditisch erfelijk materiaal.

      2. De Mongoloïde klasse – het primaire Sangik-type, waaronder de oorspronkelijke rode, gele en blauwe rassen. De Chinezen en Amerikaanse Indianen behoren tot deze groep. In Europa is het Mongolo ï de type gemodificeerd door vermenging met secundaire Sangiks en Andonieten en meer nog door de toevoeging der Andieten. De Maleise en andere volken in Indonesië behoren tot deze klassificatie, hoewel zij een hoog percentage secundair Sangik-bloed hebben.

      3. De Negroïde klasse – het secundaire Sangik-type dat oorspronkelijk de oranje, groene en indigo rassen omvatte. Het beste voorbeeld van dit type zijn de Negers, die worden aangetroffen in Afrika, India en Indonesië, overal waar de secundaire Sangik-rassen zich vestigden.

      In Noord-China komt er een zekere vermenging van de Kaukasoïde en Mongoloïde typen voor; in de Levant hebben de Kaukasoïde en Negro ï de typen zich vermengd; in India, evenals in Zuid-Amerika, zijn alle drie de typen vertegenwoordigd. En de skeletkenmerken van de drie overlevende typen bestaan nog steeds en zijn een hulpmiddel bij het identificeren van het latere voorgeslacht van de huidige volkeren.

5. DE CULTURELE SAMENLEVING

      Biologische evolutie en culturele civilisatie staan niet noodzakelijkerwijs in onderling verband; de organische evolutie kan in ieder tijdperk ongehinderd voortgaan, temidden van culturele decadentie. Wanneer echter lange perioden van de geschiedenis der mensheid worden beschouwd, zal men bemerken dat evolutie en cultuur uiteindelijk als oorzaak en gevolg met elkaar gaan samenhangen. De evolutie kan voortgaan ook zonder cultuur, maar er komt geen culturele civilisatie tot bloei zonder de geschikte achtergrond van een daaraan voorafgaande raciale progressie. Adam en Eva voerden geen beschavingskunstvaardigheid in die irrelevant was voor de vooruitgang van de menselijke samenleving, maar het Adamisch bloed versterkte wel de eigen talenten van de rassen en versnelde het tempo van de economische ontwikkeling en de industriële voortgang. Adams zelfschenking verbeterde de hersencapaciteit der rassen, waardoor de processen van de natuurlijke evolutie zeer werden versneld.

      Door de landbouw, het domesticeren van dieren en de verbeterde bouwkunst ontkwam de mensheid geleidelijk aan de ergste vormen van de aanhoudende strijd om in leven te blijven, en begon zij naarstig te zoeken naar zaken waarmee het levensproces kon worden veraangenaamd; dit nu was het begin van het streven naar een steeds hoger peil van materiële welstand. Door zijn nijverheid en industrie vergroot de mens geleidelijk de hoeveelheid genoegens in het sterfelijk leven.

      Doch de culturele samenleving is niet een grote, liefdadige club van geërfde privileges waarvan alle mensen vanaf hun geboorte gratis en op voet van volkomen gelijkheid lid zijn. Het is veeleer een verheven en steeds voortschrijdend gilde van werkers op aarde, dat tot zijn gelederen slechts de besten toelaat van de zwoegers die ernaar streven de wereld tot een betere plaats te maken, waar hun kinderen en kindskinderen in latere tijden zullen kunnen leven en vooruit zullen kunnen komen. En dit gilde der civilisatie vraagt een hoge toegangsprijs, legt strikte, strenge disciplines op, en zware straffen aan allen die weigeren zich daarnaar te schikken en aan non-conformisten, terwijl het slechts weinige persoonlijke vrijheden of privileges verleent, behalve die van grotere beveiliging tegen gemeenschappelijke gevaren en tegen gevaren die de soort als zodanig bedreigen.

      Het aangaan van sociale verbanden is een soort verzekering voor overleving waarvan de mensen het nut hebben leren inzien; daarom zijn de meeste individuen in ruil voor deze verhoogde bescherming van de groep, wel bereid de premies van zelfopoffering en persoonlijke vrijheidsbeperking te betalen. welke de samenleving van haar leden vordert. Het huidige sociale mechanisme is kortweg een proefondervindelijk verzekeringsplan, bedoeld om een zekere mate van zekerheid en bescherming te bieden tegen een terugkeer naar de verschrikkelijke antisociale omstandigheden welke de eerste ervaringen van het menselijk ras kenmerkten.

      Zo wordt de samenleving een collectief stelsel dat burgerlijke vrijheid garandeert door wetten, economische vrijheid door kapitaal en vindingrijkheid, sociale vrijheid door cultuur, en vrijwaring tegen geweld door politieverordeningen.

      Macht maakt geen recht, doch ziet er wel op toe dat de hand wordt gehouden aan de algemeen erkende rechten van iedere volgende generatie. De belangrijkste opdracht voor een regering is het definiëren van de juiste, de rechtvaardige en billijke regeling van klasseverschillen en de handhaving van gelijke kansen volgens de wet. Elk menselijk recht gaat gepaard met een sociale verplichting; het voorrecht tot een groep te behoren werkt als een verzekeringsmechanisme dat steevast volledige betaling verlangt van de zware premies van dienstverlening aan de groep. En groepsrechten, evenals de rechten van het individu, moeten beschermd worden, inclusief de regulering der seksuele neigingen.

      Vrijheid die onderhevig is aan groepsregulering, is het legitieme doel van de sociale evolutie. Vrijheid zonder beperkingen is de ijdele, grillige droom van onevenwichtige, wispelturige mensen.

6. DE INSTANDHOUDING VAN DE CIVILISATIE

      Terwijl de biologische evolutie in steeds stijgende lijn is voortgegaan, verspreidde veel van de culturele evolutie zich vanuit de vallei van de Eufraat in golven welke in de loop der tijd successievelijk zwakker werden, totdat tenslotte het gehele zuiver Adamische nageslacht was weggetrokken om de civilisaties van Azië en Europa te verrijken. De volken vermengden zich niet volledig, maar hun beschavingen raakten wel in belangrijke mate gemengd. Langzaam verspreidde er zich cultuur over de gehele wereld. En deze beschaving moet gehandhaafd en gecultiveerd worden, want er bestaan heden ten dage geen nieuwe cultuurbronnen, geen Andieten die de langzame voortgang van de evolutie der civilisatie kracht kunnen bijzetten en stimuleren.

      De civilisatie die zich thans op Urantia ontwikkelt, is ontstaan uit en gebaseerd op de volgende factoren:

      1. De natuurlijke omstandigheden. De aard en omvang van een materiële beschaving worden in hoge mate bepaald door de beschikbare natuurlijke hulpbronnen. Het klimaat, het weer en talrijke fysische omstandigheden zijn factoren in de evolutie van de civilisatie.

      Bij de aanvang van het tijdvak der Andieten bestonden er slechts twee uitgestrekte en vruchtbare open jachtgebieden in de gehele wereld. Het ene lag in Noord-Amerika en was het terrein van de Amerikaanse Indianen; het andere lag ten noorden van Turkestan en werd voor een deel bewoond door een Andonisch-geel volk. De beslissende factoren in de evolutie van een superieure cultuur in Zuidwest-Azië waren het ras en het klimaat. De Andieten waren een nobel volk, maar de cruciale factor die de loop van hun beschaving bepaalde, was de toenemende droogte in Iran, Turkestan en Singkiang, welke hen dwong nieuwe, geavanceerde methoden uit te denken en toe te passen om hun levensonderhoud aan het steeds minder vruchtbare land te ontworstelen.

      De configuratie van continenten en andere omstandigheden die te maken hebben met de formatie van het land, bepalen in sterke mate of een gebied vrede of oorlog kent. Zeer weinig Urantianen hebben ooit zo’n gunstige gelegenheid gehad om zich ononderbroken en ongehinderd te ontwikkelen als de volken van Noord-Amerika – praktisch alle kanten beschermd door enorme oceanen.

      2. Kapitaalgoederen. Cultuur komt nooit tot ontwikkeling in armoedige omstandigheden; vrije tijd is onmisbaar voor de vooruitgang van de civilisatie. Een individuele mens kan een moreel en geestelijk waardevol karakter verwerven zonder materiële rijkdom, maar een culturele beschaving kan alleen voortkomen uit omstandigheden van materiële voorspoed die bevorderlijk zijn voor vrije tijd in combinatie met ambitie.

      In primitieve tijden was het leven op Urantia een moeilijke en ernstige zaak. En om aan deze niet-aflatende strijd en dit eindeloos gezwoeg te ontkomen, had de mensheid steeds de neiging om naar het heilzame klimaat van de tropen af te zakken. Hoewel deze warmere woonstreken de intense strijd om het bestaan enigszins verlichtten, benutten de volken en stammen die op deze wijze verlichting zochten, zelden hun niet verdiende vrije tijd om de civilisatie vooruit te brengen. Sociale vooruitgang is onveranderlijk tot stand gebracht door de ideeën en plannen van die volken die door hun intelligente inspanningen leerden om met minder moeite en kortere werkdagen hun levensonderhoud aan de aarde te ontworstelen, en die zo in staat zijn geweest een welverdiende, nuttige marge van vrije tijd te genieten.

      3. Wetenschappelijke kennis. De materiële aspecten van een civilisatie moeten altijd een zekere vermeerdering der wetenschappelijke gegevens afwachten. Lang na de ontdekking van pijl en boog en het gebruik van lastdieren, leerde de mens pas om gebruik te maken van wind en water, gevolgd door de toepassing van stoom en elektriciteit. Maar de werktuigen der civilisatie verbeterden wel langzaam. Het weven, het pottenbakken, het domesticeren van dieren en het bewerken van metalen werden gevolgd door een tijdperk van schrijf-en drukkunst.

      Kennis is macht. Uitvindingen gaan altijd vooraf aan de versnelling van een wereldwijde culturele ontwikkeling. De wetenschap en de inventie profiteerden het allermeest van de drukpers, en de wisselwerking van al deze culturele en inventieve activiteiten heeft het tempo van de culturele ontwikkeling enorm opgevoerd.

      De wetenschap leert de mens de nieuwe taal van de wiskunde te spreken en oefent zijn denken langs lijnen van veeleisende precisie. De wetenschap stabiliseert ook de filosofie door het elimineren van dwalingen, terwijl ze de religie zuivert door de vernietiging van bijge- loof.

      4. Menselijke hulpbronnen. Mankracht is onmisbaar bij de verspreiding van een civilisatie. Onder gelijke omstandigheden zal een talrijk volk de civilisatie van een kleiner volk overheersen. Wanneer een volk niet tot een bepaald punt in aantal toeneemt, zal het zijn bestemming dan ook niet volledig kunnen verwerkelijken, maar er komt een punt in de bevolkingstoename waar verdere groei zelfmoord betekent. Bevolkingsgroei waarbij het optimum van de evenredige verhouding tussen bevolking en grondgebied wordt overschreden, betekent òf een verlaging van de levensstandaard òf een onmiddellijke uitbreiding van de territoriale grenzen door middel van vreedzame penetratie, of door militaire verovering, gewelddadige bezetting.

      Gij zijt soms geschokt door de verwoestingen die oorlogen teweegbrengen, maar ge dient in te zien dat het voortbrengen van grote aantallen stervelingen noodzakelijk is om ruime gelegenheid te scheppen voor sociale en morele ontwikkeling; en als er een dergelijke vruchtbaarheid op een planeet ontstaat, doet het ernstige probleem van overbevolking zich al snel voor. De meeste bewoonde werelden zijn klein. Urantia is middelgroot, misschien iets onder de normale grootte. Een optimale stabilisatie van het bevolkingsaantal van een natie verhoogt de cultuur en voorkomt oorlog. En een wijze natie weet wanneer de groei moet eindigen.

      Maar ook het continent dat het rijkst is aan natuurlijke afzettingen en de meest geavanceerde mechanische werktuigen, zal slechts weinig vooruitgang maken indien de intelligentie van zijn bevolking terugloopt. Kennis kan verkregen worden door onderwijs, maar wijsheid, die onmisbaar is voor werkelijke cultuur, kan slechts door ervaring worden verworven door mannen en vrouwen die van nature intelligent zijn. Zo’n volk is in staat door ervaring te leren; zo’n volk kan werkelijk wijs worden.

      5. De effectiviteit der materiële hulpbronnen. Veel hangt af van de wijsheid die aan de dag wordt gelegd bij het gebruik van de natuurlijke hulpbronnen, van wetenschappelijke kennis, kapitaalgoederen en van menselijk potentiëel. De belangrijkste factor in de vroege civilisatie was de dwang die door wijze maatschappelijke meesters werd uitgeoefend; de primitieve mens kreeg de beschaving letterlijk door zijn superieure tijdgenoten opgedrongen. Goed georganiseerde en superieure minderheden hebben deze wereld grotendeels geregeeerd.

      Macht maakt geen recht, maar macht maakt wel uit wat bestaat en wat in de historie heeft bestaan. Eerst kortgeleden heeft Urantia het punt bereikt waarop de samenleving bereid is de ethiek van macht en recht te bespreken.

      6. De effectiviteit van de taal. De verbreiding van de civilisatie moet wachten op de ontwikkeling van de taal. Door levende, groeiende talen worden de verbreiding van het geciviliseerde denken en plannen verzekerd. In de vroegste tijden werden er belangrijke vorderingen gemaakt in de taal. Momenteel is er een grote behoefte aan verdere taalontwikkeling, om het evoluerende denken voldoende uitdrukkingsmogelijkheden te geven.

      De taal ontwikkelde zich uit groepsverbanden, waarbij iedere plaatselijke groep zijn eigen systeem van het uitwisselen van woorden had. De taal groeide op via gebaren, tekens, kreten, nabootsende geluiden, intonatie en accent tot aan vocaliseren van latere alfabetten. De taal is het belangrijkste en nuttigste hulpmiddel van het menselijke denken, maar zij kwam pas tot bloei toen de sociale groepen over enige vrije tijd beschikten. De neiging om met de taal te spelen doet nieuwe woorden ontstaan – slang. Als de meerderheid het slang overneemt, wordt het door het gebruik tot taal. De oorsprong van dialecten wordt verduidelijkt door het naar hartelust genieten van ‘babytaal’ binnen een familiegroep.

      Taalverschillen zijn altijd de grote hinderpaal geweest voor de verbreiding van de vrede. De verbreiding van een cultuur in een heel volk, over een continent of over een hele wereld moet worden voorafgegaan door het bedwingen van dialecten. Een universele taal bevordert de vrede, stelt de cultuur veilig en verhoogt het geluk. Zelfs wanneer de talen van een wereld tot enkele worden teruggebracht, beïnvloedt het beheersen van deze talen door de leidinggevende culturele volken in sterke mate het bereiken van wereldwijde vrede en welvaart.

      Hoewel er op Urantia zeer weinig vooruitgang is geboekt bij het ontwikkelen van een internationale taal, is er wel veel bereikt door het tot stand brengen van internationale commerciële uitwisseling. Al deze internationale betrekkingen dienen te worden bevorderd, of zij nu de taal, de handel, kunst, wetenschap, sport of godsdienst betreffen.

      7. De effectiviteit der mechanische apparaten. De vooruitgang der civilisatie staat in rechtstreeks verband met de ontwikkeling en het bezit van werktuigen, machines en distributiekanalen. Verbeterde werktuigen, ingenieuze en efficiënte machines, bepalen het voortbestaan van met elkaar wedijverende groepen in het strijdperk van de vorderende civilisatie.

      In vroegere tijden was mankracht de enige energie die bij het bewerken van het land werd toegepast. Het was een lange worsteling om mensen te vervangen door ossen, aangezien de mensen hierdoor werkeloos werden. Sinds kort zijn machines begonnen de mens te vervangen en al dergelijke ontwikkelingen dragen rechtstreeks bij tot de vooruitgang van de samenleving, omdat zij mankracht vrijmaken voor het vervullen van meer waardevolle taken.

      Door wijsheid geleide wetenschap kan de grote sociale bevrijder der mensen worden. Een tijd van mechanisatie kan alleen desastreus zijn voor een natie welks intellectuele peil te laag is om de wijze methoden en deugdelijke technieken te ontdekken waardoor het hoofd kan worden geboden aan de overgangsmoeilijkheden die ontstaan wanneer de werkgelegenheid plotseling op grote schaal verloren gaat als gevolg van het te snel uitvinden van nieuwe soorten werkbesparende machines.

      8. Het karakter der fakkeldragers. Sociale erflating stelt de mens in staat op de schouders te staan van allen die hem zijn voorgegaan en in enig opzicht hebben bijgedragen aan de som der cultuur en kennis. Bij dit werk van het doorgeven van de culturele fakkel aan de volgende generatie, zal het huisgezin altijd de fundamentele instelling zijn. Daarna komen de terreinen van sport en spel en het sociale leven, met de school op de laatste plaats, maar even onmisbaar in een complexe en hoog georganiseerde samenleving.

      Insecten worden volledig opgevoed en toegerust voor het leven geboren – maar dit is dan ook een zeer beperkt en zuiver instinctief bestaan. De menselijke zuigeling is bij zijn geboorte zonder vorming; daarom bezit de mens het vermogen om de evolutionaire loop der beschaving sterk te modificeren door invloed uit te oefenen op de vorming en opleiding van de jonge generatie.

      De sterkste twintigste-eeuwse invloeden die bijdragen tot de bevordering van de civilisatie en de vooruitgang van de cultuur, zijn de opvallende toename van het reizen over de gehele wereld en de ongeëvenaarde verbeteringen in de methoden van communicatie. De vooruitgang in het onderwijs heeft echter geen gelijke tred gehouden met de zich uitbreidende sociale structuur, en evenmin heeft de moderne waardering voor ethiek zich in overeenstemming met de ontwikkelingen langs meer zuiver intellectuele en wetenschappelijke lijnen ontwikkeld. Bovendien is de moderne civilisatie tot stilstand gekomen wat betreft haar geestelijke ontwikkeling en de bescherming van de instelling van het gezin.

      9. De idealen van de soort. De idealen van de ene generatie houwen de bedding uit van de bestemming van het directe nageslacht. De kwaliteit van de sociale fakkeldragers zal bepalen of de beschaving vooruit of achteruit gaat. De gezinnen, de kerken en de scholen van de ene generatie bepalen reeds van tevoren hoe het karakter van de volgende generatie zich zal ontwikkelen. De morele en geestelijke krachten van een volk of natie bepalen voor het grootste deel de snelheid waarmee de cultuur van die civilisatie zich zal ontwikkelen.

      Idealen verheffen de bron van de rivier van de samenleving. En geen rivier komt ooit hoger dan zijn bron, ongeacht welke dwangmethode of richtinggevende controle er ook wordt aangewend. De stuwende kracht van zelfs de meest materiële aspecten van een culturele beschaving zetelt in de minst materiële verworvenheden der samenleving. Intelligentie kan het mechanisme van de civilisatie beheersen, de wijsheid kan er richting aan geven, maar geestelijk idealisme is de energie die de menselijke cultuur werkelijk verheft en haar van het ene niveau van verworvenheid naar het volgende tilt.

      In het begin was het leven een strijd om het bestaan; thans gaat het om een zeker levenspeil; vervolgens zal het gaan om de kwaliteit van het denken, het komende aardse doel van het menselijk bestaan.

      10. Coördinatie van specialisten. De civilisatie is enorm bevorderd door de reeds vroeg ontstane verdeling van de arbeid en de later daaruit voortvloeiende specialisatie. De civilisatie is thans afhankelijk van de doelmatige coördinatie van specialisten. Naargelang de samenleving zich uitbreidt, moet er een methode worden gevonden om de verschillende specialisten samen te brengen.

      Er zullen steeds meer sociale, artistieke, technische en industriële specialisten komen en zij zullen steeds vakkundiger en bedrevener zijn. Deze verscheidenheid van bekwaamheid en ongelijksoortigheid van werkzaamheden zullen de menselijke samenleving tenslotte verzwakken en uiteen doen vallen indien er geen doeltreffende middelen tot coördinatie en samenwerking worden ontwikkeld. Maar de intelligentie die zo vindingrijk en gespecialiseerd kan zijn, zal zeker competent zijn om passende methoden te bedenken om alle problemen die het gevolg zijn van de snelle groei van de inventiviteit en het versnelde tempo van culturele ontwikkeling, te beheersen en te regelen.

      11. Middelen tot het vinden van functies. Het volgende tijdperk van de sociale ontwikkeling zal belichaamd zijn in een betere, doeltreffender samenwerking en coördinatie van de steeds toenemende en zich uitbreidende specialisatie. Naargelang de arbeid steeds meer gediversifiëerd wordt, moeten er dan ook methoden worden ontwikkeld om mensen de weg te wijzen naar passend werk. Machines zijn niet de enige oorzaak van werkeloosheid bij de geciviliseerde volken van Urantia. De economische complexiteit en de gestage groei van de industriële en professionele specialisatie zijn mede factoren in de problemen van het vinden van plaatsen in het arbeidsproces.

      Het is niet voldoende om mensen op te leiden voor werk; in een complexe samenleving moeten ook efficiënte methoden worden gevonden om functies voor hen te vinden. Alvorens burgers op te leiden in de zeer gespecialiseerde technieken om in hun levensonderhoud te voorzien, zouden zij geschoold dienen te worden in een of meerdere vormen van gewoon werk, vakken of beroepen die uitgeoefend zouden kunnen worden wanneer zij tijdelijk werkeloos zijn in hun gespecialiseerde vakgebied. Iedere civilisatie gaat ten onder wanneer zij langdurig grote groepen werkelozen moet onderhouden. Ten slotte zullen ook de beste burgers misvormd en gedemoraliseerd raken door het aanvaarden van steun uit de openbare schatkist. Zelfs particuliere liefdadigheid wordt schadelijk wanneer deze voor lange tijd aan lichamelijk gezonde burgers wordt bewezen.

      Zo’n hoog gespecialiseerde samenleving zal niets moeten hebben van de ouderwetse, feodale gebruiken van de vroegere volken. Weliswaar kunnen vele algemene diensten op aanvaardbare en verdienstelijke wijze worden gesocialiseerd, maar hoog opgeleide en uiterst gespecialiseerde mensen kunnen het best bestuurd worden door een methode van intelligente samenwerking. Door gemoderniseerde coördinatie en broederlijke regulering zal men een vorm van samenwerking tot stand kunnen brengen die een langer leven is beschoren dan de oudere, meer primitieve methoden van communisme of dictatoriale regulerende instellingen die op macht berusten.

      12. De bereidheid tot samenwerking. Een van de grote belemmeringen voor de vooruitgang van de menselijke samenleving is het conflict tussen de belangen en de welvaart van de grotere, meer gesocialiseerde menselijke groeperingen, en die van de kleinere, tegengesteld denkende, asociale verbanden van mensen, om maar niet te spreken van antisociaal denkende eenlingen.

      Geen enkele nationale beschaving blijft lang bestaan tenzij haar onderwijsmethoden en godsdienstige idealen inspireren tot een hoge soort intelligent patriottisme en verknochtheid aan het eigen land. Zonder deze vorm van intelligent patriottisme en culturele solidariteit neigen alle naties ertoe uiteen te vallen tengevolge van provinciale naijver en plaatselijk eigenbelang.

      Het instandhouden van een wereldomvattende beschaving is afhankelijk van mensen die leren in vrede en broederschap samen te leven. Zonder doeltreffende samenwerking loopt de industriële civilisatie risico’s door de gevaren van overspecialisatie: eentonigheid, kleingeestigheid en de neiging om wantrouwen en naijver op te wekken.

      13. Effectief en wijs leiderschap. In de civilisatie hangt er zeer, zeer veel vanaf of de mensen bereid zijn op enthousiaste, effectieve wijze lasten op zich te nemen. Voor het optillen van een zware last zijn tien mannen weinig meer waard dan één, tenzij zij samen tillen – allen op hetzelfde moment. En dit teamwerk – sociale samenwerking – is afhankelijk van het leiderschap. De culturele civilisaties van het verleden en het heden zijn gebaseerd geweest op de intelligente samenwerking der burgers met wijze, vooruitstrevende leiders, en totdat de mens tot hogere niveaus evolueert, zal de civilisatie afhankelijk blijven van wijs en krachtig leiderschap.

      Hoge civilisaties onstaan uit de scherpzinnige correlatie van materiële welvaart, intellectuele grootsheid, morele waardigheid, sociale intelligentie en kosmisch inzicht.

      14. Sociale veranderingen. De samenleving is geen goddelijke instelling: zij is een verschijnsel van progressieve evolutie, en de ontwikkeling van een civilisatie wordt altijd vertraagd wanneer haar leiders te langzaam zijn in het aanbrengen van die veranderingen in de sociale organisatie, die van wezenlijk belang zijn om gelijke tred te kunnen houden met de wetenschappelijke ontwikkelingen van de tijd. Niettemin dienen zaken niet te worden veracht alleen omdat ze oud zijn, en geen idee dient onvoorwaardelijk te worden omhelsd alleen omdat het nieuw en modern is.

      De mens moet niet bevreesd zijn om te experimenteren met de mechanismen van de samenleving. Maar deze avonturen in culturele aanpassing moeten altijd onder toezicht staan van degenen die volledig op de hoogte zijn van de geschiedenis der sociale evolutie, en deze vernieuwers moeten altijd worden geadviseerd door wijze mensen die praktische ervaring hebben op het gebied van de beoogde sociale en economische experimenten. Een grote sociale of economische verandering moet nooit plotseling in gang worden gezet. Tijd is van wezenlijk belang voor sociale aanpassing van alle soort – fysiek, sociaal en economisch. Alleen morele en geestelijke aanpassingen kunnen spontaan worden gemaakt, en zelfs hierbij moet er tijd voorbijgaan om de materiële en sociale repercussies hiervan volledig uit te werken. De idealen van het mensdom zijn de voornaamste stut en zekerheid in de kritieke perioden wanneer de civilisatie van het ene niveau overgaat naar het andere.

      15. De preventie van de instorting der civilisatie in tussenperioden. De samenleving is de vrucht van eeuwenlang vallen en opstaan; zij is wat in stand is gebleven na de selectieve aanpassingen en heraanpassingen in de successieve stadia van de eeuwendurende opkomst van de mensheid uit dierlijke tot menselijke niveaus van planetaire status. Het grote gevaar voor iedere beschaving – op ieder moment – is de dreiging van instorting in de overgangsperiode van de vaste methoden van het verleden naar de nieuwe, betere, maar nog onbeproefde procedures van de toekomst.

      Leiders zijn vitaal belang voor de vooruitgang. Wijsheid, inzicht en een vooruitziende blik zijn onmisbaar voor de duurzaamheid van naties. Een civilisatie loopt nooit werkelijk gevaar tenzij het bekwame leiderschap begint te verdwijnen. En er zijn nooit meer wijze leidersfiguren voorgekomen dan één procent van de bevolking.

      Langs deze sporten van de evolutionaire ladder nu is de beschaving opgeklommen tot de positie waar de machtige invloeden in werking konden worden gesteld die zijn geculmineerd in de zich snel uitbreidende cultuur van de twintigste eeuw. En alleen door zich te houden aan deze essentiële punten, kan de mens hopen zijn huidige civilisaties in stand te kunnen houden terwijl hij zorgt voor hun verdere ontwikkeling en hun zekere voortbestaan.

      Dit is de essentie van de zeer, zeer lange worsteling van de volkeren der aarde sinds het tijdperk van Adam om zich te civiliseren. De huidige cultuur is het netto-resultaat van deze veeleisende evolutie. Vóór de uitvinding van de boekdrukkunst ging de vooruitgang betrekkelijk langzaam, aangezien de ene generatie niet zo snel kon profiteren van hetgeen de voorgaande had bereikt. Nu echter stort de menselijke samenleving zich vooruit door de stuwkracht van het opeengehoopte momentum van alle tijdperken door welke de civilisatie zich heen heeft geworsteld.

      [Onder verantwoordelijkheid van een Aartsengel van Nebadon.] 


Vorige | Volgende | Inhoud

© 1997 Urantia Foundation. Alle rechten voorbehouden.

Scroll to Top