Het Urantia Boek online
DEEL III: DE GESCHIEDENIS VAN URANTIA
057. De oorsprong van Urantia
058. Het tot stand brengen van leven op Urantia
059. De era van het zeeleven op Urantia
060. Urantia tijdens de era van het eerste landleven
061. De zoogdieren-era op Urantia
062. De dageraad-rassen van de vroege mens
063. De eerste menselijke familie
064. De evolutionaire gekleurde rassen
065. Het opperbestier over de evolutie
066. De Planetaire Vorst van Urantia
067. De planetaire opstand
068. De dageraad der beschaving
069. Primitieve menselijke instellingen
070. De evolutie van het menselijk bestuur
071. De ontwikkeling van de staat
072. Staatsbestuur op een naburige planeet
073. De Hof van Eden
074. Adam en Eva
075. De nalatigheid van Adam en Eva
076. De Tweede Hof
077. De Middenwezens
078. Het violette ras na de tijd van Adam
079. De expansie der Andieten in het Oosten
080. De expansie der Andieten in het Westen
081. De ontwikkeling van de moderne civilisatie
082. De evolutie van het huwelijk
083. Het huwelijk als instituut
084. Huwelijk en gezinsleven
085. De oorsprongen van religieuze verering
086. De vroege evolutie van religie
087. De geestenculten
088. Fetisjen, tovermiddelen en magie
089 Zonde, offer en verzoening
090. Het Sjamanisme - medicijnmannen en priesters
091. De evolutie van het gebed
092. De verdere evolutie van religie
093. Machiventa Melchizedek
094. Het onderricht van Melchizedek in het Oosten
095. Het onderricht van Melchizedek in de Levant
096. Jahweh - de God der Hebreeërs
097. De evolutie van het Godsbegrip bij de Hebreeërs
098. Het onderricht van Melchizedek in het Westen
099. De sociale opgaven van de religie
100. Religie in de menselijke ervaring
101. De werkelijke natuur van religie
102. De grondslagen van het religieuze geloofsvertrouwen
103. De realiteit der religieuze ervaring
104. De groei van het Triniteits-begrip
105. Godheid en werkelijkheid
106. Werkelijkheidsniveaus in het Universum
107. De oorsprong en natuur der Gedachtenrichters
108. Missie en dienstbetoon van Gedachtenrichters
109. De betrekking van Richters tot universum-schepselen
110. De betrekking van Richters tot individuele stervelingen
111. De Richter en de ziel
112. De overleving van persoonlijkheid
113. De Serafijnse Bestemmingsbehoeders
114. Het Serafijnse Bestuur van de planeet
115. De Allerhoogste116. De Almachtig Allerhoogste
117. God de Allerhoogste
118. Allerhoogst en Ultiem - tijd en ruimte
119. De zelfschenkingen van Christus Michael
DEEL I: HET CENTRALE UNIVERSUM EN DE SUPERUNIVERSA
DEEL II: HET PLAATSELIJK UNIVERSUM
DEEL III: DE GESCHIEDENIS VAN URANTIA
DEEL IV: HET LEVEN EN ONDERRICHT VAN JESUS
© 1997 Urantia Foundation. Alle rechten voorbehouden.
HET URANTIA BOEK
PAPER 94
HET ONDERRICHT VAN MELCHIZEDEK IN HET OOSTEN
DE eerste leraren van de religie van Salem drongen door tot de verste stammen in Afrika en Eurazië, steeds het evangelie van Machiventa verkondigend dat ’s mensen geloof en vertrouwen in de ene universele God de enige prijs is voor het verwerven van Gods gunst. Alle vroege propaganda die van Salem en andere centra uitging, volgde het patroon van Melchizedeks verbond met Abraham. Urantia heeft nooit geestdriftiger en militanter zendelingen van enig geloof gekend dan deze edele mannen en vrouwen die de leringen van Melchizdek over het gehele oostelijk halfrond uitdroegen. Deze zendelingen werden aangetrokken uit vele volkeren en rassen, en zij verbreidden hun onderricht voornamelijk door middel van inheemse bekeerlingen. In verschillende delen van de wereld richtten zij opleidingscentra op waar zij de inheemsen de religie van Salem onderwezen, en droegen deze leerlingen vervolgens op om onder hun eigen volk als leraren op te treden.
1. HET ONDERRICHT VAN SALEM IN HET VEDISCHE INDIA
In de dagen van Melchizedek was India een kosmopolitisch land dat kort tevoren onder de politieke en godsdienstige overheersing was gekomen van de Arisch-Anditische invallers uit het noorden en westen. In deze tijd waren de Ariërs alleen nog op grote schaal tot de noordelijke en westelijke delen van het schiereiland doorgedrongen. Deze Vedische nieuwkomers hadden hun vele stamgoden met zich meegevoerd. Hun religieuze vormen van verering volgden getrouw de ceremoniële gebruiken van hun vroegere Anditische voorvaderen, in de zin dat de vader nog steeds als priester fungeerde en de moeder als priesteres, en dat de huiselijke haard nog steeds als altaar werd gebruikt.
De Vedische cultus was toen bezig zich uit te breiden en van gedaante te veranderen onder aanvoering van de Brahmaanse kaste der leraar-priesters, die geleidelijk de leiding over het zich uitbreidende ritueel van godsverering aan zich trokken. De samensmelting van de vroegere drieëndertig Arische godheden was in volle gang toen de zendelingen uit Salem tot het noorden van India doordrongen.
Het polytheïsme van deze Ariërs was een vorm van degeneratie van hun vroegere monotheïsme, die was veroorzaakt door hun uiteenvallen in stam-eenheden, waarbij iedere stam zijn eigen godheid ging vereren. Deze verbastering van het oorspronkelijke monotheïsme en het trinitietsgeloof van het Anditisch Mesopotamië, was in de eerste eeuwen van het tweede millennium voor Christus op weg naar een nieuwe synthese. De vele goden werden samengebracht in een pantheon onder het drieënig leiderschap van Dyaus pitar, de heer des hemels, Indra, de stormachtige heer van de atmosfeer, en Agni, de driehoofdige vuurgod, de heer van de aarde en het rudimentaire symbool van een eerder Triniteitsbegrip.
Ontwikkelingen die duidelijk in de richting van het henotheïsme gingen, baanden nu de weg voor een geëvolueerd monotheïsme. Agni, de oudste godheid, werd dikwijls verheven tot vader-hoofd van het gehele pantheon. Het principe van de vader-godheid, soms Prajapati genaamd en soms Brahma, ging ten onder in de theologische strijd die de Brahmaanse priesters later met de leraren uit Salem voerden. Het Brahman werd opgevat als het principe van energie-goddelijkheid dat het gehele Vedische pantheon activeerde.
De zendelingen uit Salem predikten de ene God van Melchizedek, de Allerhoogste des hemels. Hun afschildering was niet geheel in tegenspraak met het opkomende denkbeeld van de Vader-Brahma als de bron van alle goden, maar de leer van Salem was niet ritualistisch en ging dientengevolge regelrecht in tegen de dogma’s, tradities en leringen van het Brahmaanse priesterdom. Het onderricht uit Salem over redding door geloof, begunstiging door God los van ritualistische gebruiken en offerceremoniën, zou door de Brahmaanse priesters nooit aanvaard worden.
De verwerping van Melchizedeks evangelie van vertrouwen in God en redding door geloof betekende een wezenlijk keerpunt voor India. De zendelingen uit Salem hadden er sterk aan meegewerkt dat de mensen steeds minder in alle oude Vedische godheden geloofden, maar de leiders, de priesters van het Vedisme, weigerden de leer van Melchizedek van één God en één eenvoudig geloof te aanvaarden.
In een poging om de leraren uit Salem te bestrijden, maakten de Brahmanen een selectie uit de heilige geschriften van hun tijd, en in een later herziene vorm is deze verzameling tot aan de tegenwoordige tijd overgeleverd als de Rig-Veda, een van de oudste heilige boeken. De tweede, derde en vierde Veda’s volgden toen de Brahmanen hun rituelen van aanbidding en offerande vaste vorm trachtten te geven, te formaliseren en aan de volken van hun dagen trachtten op te leggen. Op hun best evenaren deze geschriften ieder ander corpus van gelijke aard wat betreft de schoonheid van de ideeën en de waarheid van de opvattingen die erin zijn verwoord. Maar naarmate deze superieure religie besmet raakte met de vele duizenden vormen van bijgeloof, culten en rituelen van Zuid-India, veranderde zij meer en meer van gedaante, totdat zij het meest gevarieerde theologische stelsel was geworden dat ooit door stervelingen is ontwikkeld. Een onderzoek van de Veda’s zal enige van de hoogste en laagste denkbeelden omtrent de Godheid onthullen die ooit bij de mens zijn opgekomen.
2. HET BRAHMANISME
Toen de zendelingen uit Salem verder doordrongen tot het zuiden van de Dravidische Dekan, kwamen zij een groeiend kastenstelsel tegen, een stelsel dat door de Ariërs was ingevoerd om te voorkomen dat hun identiteit als ras verloren zou gaan in de confrontatie met een opkomend getij van de secundaire Sangik-volken. Aangezien de Brahmaanse priesterkaste de kern van dit systeem vormde, werd door deze sociale ordening de voortgang van de leraren uit Salem ernstig vertraagd. Dit kastenstelsel kon het Arische ras niet redden, maar het slaagde er wel in om de Brahmanen te bestendigen, en dezen hebben op hun beurt hun religieuze hegemonie in India tot op de dag van vandaag in stand gehouden.
En nu het Vedisme door het verwerpen van hogere waarheid verzwakte, werd de cultus van de Ariërs blootgesteld aan steeds heviger vijandelijke aanvallen vanuit de Dekan. In een wanhopige poging om het getij van de uitroeiing van hun ras en de vernietiging van hun religie te keren, zocht de kaste der Brahmanen zich boven alle anderen te verheffen. Zij onderrichtten dat het offer aan de godheid op zichzelf in alle opzichten afdoende was, dat het albedwingende kracht had. Zij verkondigden dat de twee wezenlijke goddelijke principes in het universum bestonden uit de godheid Brahman enerzijds en het Brahmaanse priesterdom anderzijds. Bij geen enkel ander volk op Urantia hebben de priesters zich aangematigd om zichzelf zelfs boven hun goden te verheffen, om de eerbewijzen die hun goden toekwamen voor zichzelf op te eisen. Maar zij dreven deze aanmatigende aanspraken zo absurd ver door, dat het gehele wankele systeem instortte toen de onterende culten uit de omringende, minder ontwikkelde civilisaties binnenstroomden. Het enorme Vedische priesterdom zelve begon te wankelen en ging tenonder in de zwarte vloed van traagheid en pessimisme die door hun eigen zelfzuchtige, onverstandige aanmatiging over heel India was gebracht.
De overmatige concentratie op het zelf leidde bepaald tot vrees voor de niet-evolutionaire voortzetting van het zelf in een eindeloze cyclus van opeenvolgende incarnaties als mens, dier, of gewas. En van alle verontreinigende geloofsovertuigingen die zich hadden kunnen vasthechten aan wat wellicht een opkomend monotheïsme was, was er geen zo afstompend als dit geloof in zielsverhuizing – de leer van de reïncarnatie van zielen – die uit de Dravidische Dekan kwam. Dit geloof in de vermoeiende, monotone cyclus van herhaalde zielsverhuizingen beroofde de worstelende stervelingen van hun langgekoesterde hoop om in de dood die verlossing en geestelijke vooruitgang te vinden die deel had uitgemaakt van het eerdere Vedische geloof.
Deze filosofisch ondermijnende lering werd spoedig gevolgd door de vinding van de leer van de eeuwige ontsnapping aan het zelf door onderdompeling in de universele rust en vrede van de absolute vereniging met Brahman, de alziel van de gehele schepping. Het verlangen van de sterveling en de menselijke ambitie werden afdoend onteerd en praktisch geheel gedood. Meer dan tweeduizend jaar lang hebben de betere geesten in India getracht om aan alle verlangen te ontkomen, en zo werd de deur wijd open gezet voor de latere culten en vormen van onderricht die de ziel van vele Hindoe-volken bijna geheel in de boeien van geestelijke hopeloosheid hebben geslagen. Van alle beschavingen heeft de Vedisch-Arische de vreselijkste prijs betaald voor de verwerping van het evangelie van Salem.
Het kastenstelsel alleen kon het Arische religieus-culturele systeem niet in stand houden, en toen de inferieure religies uit de Dekan zich in het noorden verbreidden, brak er een tijdperk van wanhoop en hopeloosheid aan. Het was in deze duistere tijden dat de cultus van het niet doden ontstond, en deze is sindsdien altijd blijven bestaan. Veel van de nieuwe culten waren rechtuit atheïstisch, en beweerden dat het enige bereikbare behoud slechts door ’s mensen eigen inspanningen bewerkt kon worden, zonder hulp van buitenaf. Maar in veel van deze ongelukkige filosofie kunnen vervormde resten van de onderrichtingen van Melchizedek en zelfs van Adam worden aangetroffen.
Dit waren de tijden waarin de latere geschriften van het Hindoe-geloof, de Brahmana’s en de Upanishads werden gecompileerd. Nadat zij de leringen van een persoonlijke religie door de persoonlijke geloofservaring met de enige God verworpen had, en besmeurd was geraakt met de vloedgolf van degraderende, ondermijnende culten en geloofsovertuigingen uit de Dekan, met hun antropomorfiseringen en hun reïncarnaties, onderging de Brahmaanse priesterkaste een felle reactie tegen deze schadelijke geloofsvormen; er was sprake van een duidelijke poging om ware werkelijkheid te zoeken en te vinden. De Brahmanen maakten zich op om de Indische opvatting van de godheid te ontdoen van antrompomorfe kenmerken, maar hierbij vervielen zij tot de ernstige dwaling dat zij het Godsbegrip van persoonlijkheid ontdeden, en ten slotte kwamen zij uit niet bij een verheven, geestelijk ideaal van de Paradijs-Vader, maar bij een afstandelijk, metafysisch idee van een alomvattend Absolute.
Bij hun pogingen tot zelfbehoud hadden de Brahmanen de ene God van Melchizedek verworpen, en nu bleef hun de hypothese van Brahman over, dat onbepaalde, bedrieglijke filosofische zelf, dat onpersoonlijke en impotente het, waardoor het geestelijke leven van India sinds die onfortuinlijke dagen tot aan de twintigste eeuw hulpeloos heeft gekwijnd.
In de tijden nu dat de Upanishads werden geschreven, kwam het Boeddhisme in India op. Ondanks de successen die het duizend jaar lang boekte, kon het evenwel niet wedijveren met het latere Hindoeïsme; hoewel het een hogere moraal voorstond, was het vroege Godsbeeld van het Boeddhisme nog minder goed omschreven dan dat van het Hindoeïsme, dat voorzag in mindere en persoonlijke godheden. In het noorden van India bezweek het Boeddhisme tenslotte voor de aanvallen van een militante Islam, met zijn scherpomlijnde denkbeeld van Allah als de allerhoogste God van het universum.
3. DE BRAHMAANSE FILOSOFIE
Ofschoon de hoogste verschijningsvorm van het Brahmanisme nauwelijks een godsdienst was, was het waarlijk een van de nobelste pogingen van het denken van stervelingen om omhoog te reiken tot in de domeinen van de filosofie en de metafysica. Toen het Indische denken zich er eenmaal toe had gezet om de uiteindelijke werkelijkheid te ontdekken, ging het door tot het over bijna ieder aspect van de theologie had gespeculeerd, behalve het wezenlijke tweevoudige begrip van de religie: het bestaan van de Universele Vader van alle schepselen in het universum, en het feit van de opgaande ervaring in het universum van deze zelfde schepselen terwijl zij de eeuwige Vader trachten te bereiken, die hun heeft opgedragen volmaakt te zijn evenals hijzelf volmaakt is.
In het denkbeeld van Brahman reikte het denken van die dagen waarlijk naar het idee van een allesdoordringend Absolute, want dit postulaat werd tegelijkertijd als creatieve energie en als kosmische reactie opgevat. Men dacht zich Brahman als boven iedere mogelijkheid tot definitie verheven, en alleen begrijpelijk door het successievelijk ontkennen van alle eindige kwaliteiten. Het was beslist een geloof in een absoluut en zelfs oneindig wezen, maar deze voorstelling was grotendeels verstoken van persoonlijkheidsatrributen en kon daarom niet door individuele gelovigen worden ervaren.
Brahman-Narayana werd opgevat als het Absolute, het oneindige HET IS, de oorspronkelijke creatieve potentie van de potentiële kosmos, het Universele Zelf dat statisch en potentieel in alle eeuwigheid bestaat. Indien de filosofen van die dagen in staat waren geweest de volgende stap te zetten in hun begrip van de godheid, indien zij de Brahman als associatief en creatief hadden kunnen zien, als een persoonlijkheid die door geschapen en evoluerende wezens benaderd kan worden, dan had dergelijk onderricht de meest vooruitstrevende uitbeelding van de Godheid op Urantia kunnen worden, aangezien de eerste vijf niveaus van het totale functioneren van de godheid daarin zouden zijn vervat en de twee resterende niveaus er mogelijkerwijze in hadden kunnen worden voorzien.
In bepaalde aspecten bracht het denkbeeld van de Ene Universele Alziel als de totaliteit van de som van het bestaan van alle creaturen de Indische filosofen zeer dicht bij de waarheid van de Allerhoogste, maar deze waarheid baatte hun niets, aangezien zij geen redelijke of rationele persoonlijke benadering ontwikkelden om hun theoretisch monotheïstische doel van Brahman-Narayan te bereiken.
Het karma-principe van causaliteitscontinuïteit komt eveneens zeer dicht bij de waarheid dat de repercussies van alle daden in ruimte en tijd tot synthese komen in de Godheidstegenwoordigheid van de Allerhoogste; dit postulaat voorzag echter niet in het gelijkwaardig en persoonlijk bereiken van de Godheid door de individuele gelovige, maar alleen in het uiteindelijke verzinken van alle persoonlijkheid in de Universele Alziel.
De filosofie van het Brahmanisme kwam ook zeer dicht in de buurt van het besef van de inwoning van de Gedachtenrichters, maar werd misvormd door een misvatting van waarheid. De lering dat de ziel de inwoning is van de Brahman, zou de weg hebben geëffend voor een gevorderde religie, als dit idee niet geheel was gecorrumpeerd door het geloof dat er geen menselijke individualiteit bestaat los van deze inwoning van de Universele Ene.
In de leer van het samensmelten van de ziel van het zelf met de Alziel, voorzagen de theologen van India niet in de overleving van iets menselijks, iets nieuws en unieks, iets dat geboren wordt uit de vereniging van de wil van de mens en de wil van God. Het onderricht dat de ziel terugkeert naar de Brahman loopt dicht parallel aan de waarheid dat de Richter terugkeert naar de boezem van de Universele Vader, maar er is iets dat onderscheiden is van de Richter en eveneens overleeft, de morontiale tegenhanger van de sterfelijke persoonlijkheid. En dit idee, dat van vitaal belang is, ontbrak op fatale wijze aan de Brahmaanse filosofie.
De Brahmaanse filosofie is dicht in de buurt gekomen van vele feiten van het universum en is talrijke kosmische waarheden op het spoor gekomen, maar zij is al te dikwijls het slachtoffer geworden van de dwaling dat zij geen onderscheid maakte tussen de verscheidene niveaus der realiteit, zoals het absolute, het transcendentale en het eindige. Zij heeft geen rekening gehouden met het feit dat wat eindig-illusoir kan zijn op het absolute niveau, absoluut werkelijk kan zijn op het eindige niveau. En zij heeft ook geen kennis genomen van de essentiële persoonlijkheid van de Universele Vader, met wie op alle niveaus persoonlijk contact kan worden gemaakt, van de beperkte ervaring van God van het evolutionaire schepsel, tot aan de onbegrensde ervaring van de Eeuwige Zoon met de Paradijs-Vader.
4. DE HINDOE-RELIGIE
Naarmate de eeuwen in India verstreken, keerde het volk enigermate terug tot de oude rituelen van de Veda’s, zoals deze door de leringen van de zendelingen van Melchizedek waren gewijzigd, en uitgekristalliseerd door het latere Brahmaanse priesterdom. Deze oudste en meest kosmopoliete godsdienst ter wereld heeft verdere veranderingen ondergaan in reactie op het Boeddhisme en Jaïnisme en de latere invloeden van het Mohammedanisme en Christendom. Maar tegen de tijd dat de leringen van Jezus doordrongen, waren zij reeds zo verwesterst, dat zij een ‘religie van blanken’ waren geworden, en daardoor voor het Hindoe-denken vreemd en uitheems.
Tegenwoordig worden er in de Hindoe-theologie vier afdalende niveaus van de godheid en goddelijkheid afschilderd:
1. Het Brahman, het Absolute, de Oneindige Ene, de HET IS.
2. De Trimurti, de hoogste triniteit van het Hindoeïsme. In deze associatie wordt Brahma, het eerste lid, opgevat als zelfgeschapen uit de Brahman-oneindigheid. Indien Brahma niet zo nauw samenviel met de pantheïstische Oneindige Ene, zou hij de grondslag kunnen vormen voor een begrip van de Universele Vader. Brahma wordt ook vereenzelvigd met het noodlot.
De verering van de tweede en derde leden, Shiva en Vishnu, kwam op in het eerste millennium na Christus. Shiva is de heer van leven en dood, de god van de vruchtbaarheid en de meester van de vernietiging. Vishnu is uiterst geliefd wegens het geloof dat hij periodiek in menselijke vorm incarneert. Op deze wijze wordt Vishnu in de verbeelding van de Indiërs werkelijk en levendig. Shiva en Vishnu worden beiden door sommigen als allerhoogst beschouwd.
3. Vedische en post-Vedische godheden. Vele oude goden van de Ariërs, zoals Agnis, Indra en Soma, zijn blijven voortleven als ondergeschikt aan de drie leden van de Trimurti. Sinds de vroege dagen van het Vedische India zijn er nog talrijke andere goden opgestaan, die eveneens in het Hindoe-pantheon zijn opgenomen.
4. De halfgoden: supermensen, halfgoden, helden, demonen, schimmen, boze geesten, elfen, monsters, kwelgeesten en de heiligen van de latere culten.
Ofschoon het Hindoeïsme het Indische volk reeds lang niet meer heeft kunnen bezielen, is het terzelfdertijd meestal een verdraagzame religie geweest. Zijn grote kracht ligt in het feit dat het de meest adapatieve, amorfe godsdienst is gebleken die ooit op Urantia is opgekomen. Het is tot bijna onbeperkte veranderingen in staat en kent een ongewone veelheid van buigzame aanpassingsmogelijkheden, variërend van de hoge, semi-monotheïstische bespiegelingen van de intellectuele Brahman, tot het volslagen fetisjisme en de primitieve cultuspraktijken van de gedegeneerde, onderdrukte klassen van onwetende gelovigen.
Het Hindoeïsme is blijven bestaan omdat het in wezen een integraal onderdeel is van de elementaire Indische sociale structuur. Het kent geen grote hierarchie die verstoord of vernietigd kan worden: het is verweven met het levenspatroon van de mensen. Het beschikt over een vermogen tot aanpassing aan veranderende omstandigheden waarin het alle andere culten overtreft, en vertoont tegenover vele andere godsdiensten een houding van verdraagzame adoptie, waarbij Gautama Boeddha en zelfs Christus zelve als incarnaties van Vishnu worden opgeëist.
Wat India heden ten dage het meeste nodig heeft is de beschrijving van het evangelie van Jezus – het Vaderschap van God en het zoonschap en de daaruit voorvloeiende broederschap van alle mensen, die door personen verwezenlijkt wordt door liefdevol dienstbetoon en maatschappelijke bijstand. In India bestaat het filosofische raam en is de cultusstructuur aanwezig; het enige wat nodig is, is de levenwekkende vonk van de dynamische liefde die wordt uitgebeeld in het oorspronkelijke evangelie van de Zoon des Mensen, ontdaan van de westerse dogma’s en doctrines die van het leven dat Michael op Urantia heeft willen leiden, over het algemeen een religie voor blanken hebben gemaakt.
5. DE WORSTELING OM WAARHEID IN CHINA
Op hun tocht door Azië, waarbij zij de leer van de Allerhoogste God en verlossing door geloof verkondigden, namen de zendelingen uit Salem veel in zich op van de filosofie en het religieuze denken van de verschillende landen die zij doortrokken. Maar de leraren die door Melchizedek en zijn opvolgers waren aangesteld verzuimden niet de hun toevertrouwde taak uit te voeren: zij drongen inderdaad door tot alle volken van het Eurazische continent, en halverwege het tweede millennium voor Christus kwamen zij in China aan. Meer dan honderd jaar lang hadden de zendelingen uit Salem hun hoofdkwartier in Sie Foech en hier leidden zij Chinese leraren op die in alle domeinen van het gele ras onderricht gaven.
Als direct gevolg van dit onderricht ontstond in China de vroegste vorm van het Taoïsme, een religie die zeer verschillend was van de godsdienst die tegenwoordig deze naam draagt. Het vroege of proto-Taoïsme was een samenstelling van de volgende factoren:
1. De restanten van de leringen van Singlangton, die voortleefden in het begrip Shang-ti, de God des Hemels. In de dagen van Singlangton werd het Chinese volk vrijwel monotheïstisch; de godsverering werd geconcentreerd op de Ene Waarheid, die later bekend werd als de Geest des Hemels, de heerser van het universum. Het gele ras heeft dit vroege begrip van de Godheid nooit geheel verloren, hoewel er in latere eeuwen vele ondergeschikte goden en geesten langs een achterdeur hun godsdienst zijn binnengeslopen.
2. De religie van Salem van een Allerhoogste Schepper-Godheid die zijn gunst aan het mensdom wilde verlenen in antwoord op ’s mensen geloof. Het is echter maar al te waar dat tegen de tijd dat de zendelingen van Melchizedek de landen van het gele ras bereikt hadden, hun oorspronkelijke boodschap aanzienlijk was gaan afwijken van de eenvoudige leerstellingen van Salem in de dagen van Machiventa.
3. Het begrip van het Brahman-Absolute van de Indische filosofen, gekoppeld aan het verlangen om aan alle kwaad te ontkomen. Misschien was de grootste externe invloed op de verspreiding van de religie van Salem wel die van de Indische leraren van het Vedische geloof, die hun opvatting van de Brahman – het Absolute – in het heilsdenken van de Salemieten invoerden.
Dit samengestelde geloof verbreidde zich door de landen van het gele en het bruine ras als een onderliggende invloed in het religieus-filosofische denken. In Japan was dit proto-Taoïsme bekend als Shinto, en in dit land, ver van Salem in Palestina, hoorden de volkeren over de incarnatie van Machiventa Melchizedek, die op aarde woonde opdat de naam van God niet door de mensheid vergeten zou worden.
In China werden al deze vormen van geloof verward en vermengd met de steeds groeiende cultus van de voorouderverering. Sinds de tijd van Singlangton zijn de Chinezen echter nooit tot hulpeloze slavernij aan een priesterdom vervallen. Het gele ras is als eerste uit barbaarse onderworpenheid tot een ordelijke civilisatie gekomen, omdat het zich als eerste enigermate bevrijdde van de abjecte vrees voor de goden, en de schimmen van de doden zelfs niet vreesde, zoals andere volken dit deden. De ontwikkeling van China strandde omdat er geen verdere vooruitgang werd geboekt nadat het zich al vroeg had vrijgemaakt van de priesters; het verviel tot een bijna even rampzalige dwaling, de verering der voorouders.
Maar de Salemieten arbeidden niet vergeefs. Het was hun evangelie dat de grondslag vormde voor de leringen van de grote filosofen van het China van de zesde eeuw. Het morele klimaat en de geestelijke gevoelens van de dagen van Lao-tse en Confucius kwamen voort uit de leringen van de zendelingen uit Salem van een vroeger tijdperk.
6. LAO-TSE EN CONFUCIUS
Ongeveer zeshonderd jaar voor de komst van Michael, kwam het Melchizedek, reeds lang verscheiden uit het vlees, voor dat de zuiverheid van zijn onderricht op aarde zeer in gevaar kwam doordat het geheel geabsorbeerd raakte door de oudere geloofsovertuigingen op Urantia. Een tijd lang leek het dat zijn zending als voorloper van Michael gevaar liep te mislukken. En in de zesde eeuw voor Christus beleefde Urantia een hoogst ongebruikelijke schenking van religieuze waarheid van velerlei aard, door een ongewone coördinatie van geestelijke instanties die zelfs door de planetaire toezichthouders niet alle worden begrepen. Door tussenkomst van meerdere menselijke leraren werd het evangelie van Salem opnieuw geformuleerd en tot nieuw leven gebracht, en in de vorm waarin het toen werd aangeboden, heeft het grotendeels standgehouden tot aan de tijd van dit geschrift.
Deze unieke eeuw van geestelijke vooruitgang werd gekenmerkt door grote religieuze, ethische en filosofische leraren die in de gehele geciviliseerde wereld optraden. In China waren de twee eminente leraren Lao-tse en Confucius.
Lao-tse bouwde rechtstreeks voort op de ideeën uit de tradities van Salem toen hij verklaarde dat Tao de Ene Eerste Oorzaak van de gehele schepping was. Lao was een man met een grote geestelijke visie. Hij onderrichtte dat ‘de eeuwige bestemming van de mens de eeuwigdurende vereniging was met Tao, Oppermachtig God en Universele Koning.’ Hij had een zeer scherpzinnig begrip van de ultieme oorzakelijkheid, want hij schreef: ‘Eenheid komt voort uit de Absolute Tao, en uit de Eenheid verschijnt kosmische Dualiteit, en uit een zodanige Dualiteit ontspringt Triniteit, en Triniteit is de oerbron van alle werkelijkheid.’ ‘Alle realiteit is steeds in evenwicht tussen de potentiële en de actuele werkelijkheden van de kosmos, en deze worden voor immer geharmoniseerd door de geest van goddelijkheid.’
Van Lao-tse stamt eveneens een van de vroegste formuleringen van de leer dat het kwade vergolden moet worden met het goede: ‘Goedheid gewint goedheid, maar voor hem die waarlijk goed is, gewint ook het kwade goedheid.’
Hij leerde dat het schepsel naar de Schepper terugkeert en beeldde het leven uit als het tevoorschijn treden van een persoonlijkheid uit het kosmische potentieel, terwijl de dood leek op de terugkeer naar huis van deze geschapen persoonlijkheid. Zijn begrip van waar geloof was ongewoon, en ook hij vergeleek het met de ‘houding van een klein kind.’
Hij had een duidelijk begrip van het eeuwige voornemen van God, want hij zei: ‘De Absolute Godheid spant zich niet in, maar overwint altijd; hij dwingt de mensheid niet, maar staat altijd klaar om aan ’s mensen ware verlangens tegemoet te komen; de wil Gods is eeuwig in geduld en eeuwig in onvermijdelijkheid van uitdrukking.’ En toen hij de waarheid uitsprak dat het gezegender is te geven dan te ontvangen, zei hij over de ware gelovige: ‘De goede mens tracht niet de waarheid voor zichzelf te houden, maar veeleer deze rijkdommen aan zijn medemensen te schenken, want dit is de verwezenlijking van waarheid. De wil van de Absolute God is immer weldadig en vernietigt nooit; de ware gelovige stelt zich ten doel om altijd te handelen maar nooit te dwingen.’
Lao’s leer van geweldloosheid en het onderscheid dat hij maakte tussen handeling en dwang werden later geperverteerd tot de geloofsovertuigingen van het ‘zien, doen en denken van niets.’ Maar Lao heeft deze dwaling nooit onderricht, alhoewel zijn onderricht van geweldloosheid wel een factor is geweest in de verdere ontwikkeling van de voorkeur voor vreedzaamheid van de Chinese volken.
Doch het populaire Taoïsme van het twintigste-eeuwse Urantia heeft zeer weinig gemeen met de verheven gevoelens en kosmische denkbeelden van de oude filosoof die de waarheid onderrichtte zoals hij deze zag, namelijk dat geloof in de Absolute God de bron is van die goddelijke energie die de wereld nieuw zal maken, en waardoor de mens opklimt tot geestelijke vereniging met Tao, de eeuwige Godheid en Absolute Schepper van de Universa.
Confucius (Kung Fu-tze) was een jongere tijdgenoot van Lao in het China van de zesde eeuw voor Christus. Confucius baseerde zijn leringen op de betere ethische tradities uit de lange geschiedenis van het gele ras, en ook was hij enigszins beïnvloed door de overgebleven tradities van de zendelingen uit Salem. Zijn hoofdwerk bestond uit het verzamelen van de wijze uitspraken van oude filosofen. Tijdens zijn leven werd hij als leraar verworpen, maar zijn geschriften en onderrichtingen hebben nadien altijd grote invloed uitgeoefend in China en Japan. Confucius gaf een nieuwe toon aan voor de sjamanen, doordat hij ethiek in de plaats stelde van magie. Maar hij bouwde te hecht: hij maakte een nieuwe fetisj van orde en stelde een respect voor het voorouderlijk gedrag in, dat de Chinezen ten tijde van dit geschrift nog steeds in ere houden.
De Confuciaanse prediking van ethiek was gebaseerd op de theorie dat de weg op aarde de misvormde schaduw is van de hemelse weg; dat het ware patroon van de wereldse civilisatie een afspiegeling is van de eeuwige orde des hemels. Het potentiële Godsbegrip in het Confucianisme werd bijna geheel ondergeschikt gemaakt aan het benadrukken van de Weg des Hemels, het patroon van de kosmos.
Behalve enkele mensen in het Oosten kent niemand meer de onderrichtingen van Lao, maar de geschriften van Confucius hebben sindsdien altijd de ondergrond gevormd van het morele weefsel der cultuur van bijna een derde deel van de bewoners van Urantia. Deze Confuciaanse leringen die het beste uit het verleden deden voortleven, stonden op enigszins gespannen voet met de Chinese onderzoekende geest, waardoor juist de prestaties waren geleverd die zozeer werden vereerd. De invloed van deze leringen werd zonder succes bestreden zowel door de keizerlijke inspanningen van Ch’in Shih Huang Ti als door de leringen van Mo Ti, die een broederschap verkondigde die niet op ethische plicht was gebaseerd, maar op de liefde voor God. Hij trachtte het oude zoeken naar nieuwe waarheid nieuw leven in de blazen, maar zijn onderrichtingen waren niet opgewassen tegen de krachtige tegenstand van de leerlingen van Confucius.
Evenals vele andere geestelijke en zedelijke leraren, werden Confucius en Lao-tse door hun volgelingen beiden tenslotte vergoddelijkt tijdens de geestelijk duistere eeuwen in China tussen het verval en de vervorming van het Taoïstische geloof en de komst van de Boeddhistische zendelingen uit India. In deze geestelijk decadente eeuwen degenereerde de religie van het gele ras tot een erbarmelijke theologie vol duivels, draken en boze geesten, als even zovele tekenen dat de angsten van het onverlichte bewustzijn van stervelingen waren teruggekeerd. En China, dat ten gevolge van een vooruitstrevende godsdienst eens aan het hoofd van de menselijke samenleving had gestaan, viel toen terug omdat het tijdelijk geen voortgang maakte op het ware pad van de ontwikkeling van dat Godsbewustzijn dat onmisbaar is voor ware vooruitgang, niet alleen van de individuele sterveling, maar ook van de ingewikkelde, samengestelde beschavingen die kenmerkend zijn voor het voortschrijden van de cultuur en de samenleving op een evolutionaire planeet in tijd en ruimte.
7. GAUTAMA SIDDHARTHA
Gelijktijdig met Lao-tse en Confucius in China, stond er ook een grote leraar van waarheid op in India. Gautama Siddhartha werd in de zesde eeuw voor Christus geboren in de provincie Nepal in het noorden van India. Zijn volgelingen deden het later voorkomen alsof hij de zoon was van een fabuleus rijk heerser, maar in werkelijkheid was hij de troonopvolger van een onbetekenend stamhoofd die geduld werd als heerser over een kleine, afgelegen bergvallei in het zuiden van de Himalaya.
Gautama formuleerde de theorieën die de filosofie van het Boeddhisme zouden worden, nadat hij zich zes jaar lang had beziggehouden met de vruchteloze beoefening van yoga. Siddhartha streed vastberaden maar vergeefs tegen het groeiende kastenstelsel. Deze jonge profeet-prins was van een verheven oprechtheid en unieke onbaatzuchtigheid, waardoor de mensen van zijn dagen zeer werden aangetrokken. Hij keerde zich af van de praktijk van het zoeken van individuele verlossing door middel van lichamelijke kwellingen en persoonlijke pijn. Bovendien riep hij zijn volgelingen op om zijn evangelie over de gehele wereld uit te dragen.
Te midden van de verwarring en de extreme cultuspraktijken van India, kwamen de gezondere, gematigde onderrichtingen van Gautama als een verfrissende verlichting. Hij stelde goden, priesters en hun offeranden aan de kaak, maar ook hij zag niet in dat de Ene Universele een persoonlijkheid is. Omdat hij niet geloofde in het bestaan van individuele menselijke zielen, voerde Gautama natuurlijk moedig strijd tegen het aloude geloof in de zielsverhuizing. Hij spande zich op nobele wijze in om de mensen te verlossen van vrees, om hen zich behaaglijk en thuis te laten voelen in het grote universum, maar hij wees hun niet de weg naar het werkelijke hemelse thuis van opklimmende stervelingen – het Paradijs – en naar de zich ontvouwende dienstbaarheid in het eeuwige bestaan.
Gautama was een echte profeet en indien hij acht had geslagen op het onderricht van de kluizenaar Godad, zou hij wellicht heel India hebben opgewekt door de inspiratie die de herleving van het evangelie van Salem over verlossing door geloof betekend zou hebben. Godad stamde af van een familie die de overleveringen van de zendelingen van Melchizedek alijd had bewaard.
In Benares stichtte Gautama zijn school, en in het tweede jaar van het bestaan van deze school onthulde een leerling, Bautan, zijn leraar de overleveringen van de zendelingen uit Salem over het verbond van Melchizedek met Abraham. En ofschoon Siddhartha niet een zeer duidelijk denkbeeld had van de Universele Vader, nam hij een vooruitstrevend standpunt in ten opzichte van verlossing door geloof – eenvoudig geloof. Hij sprak zich in deze zin uit tegenover zijn volgelingen en begon zijn leerlingen in groepen van zestig uit te zenden om het volk van India kond te doen van ‘de blijde tijding van vrije verlossing; dat alle mensen, hoog en laag, gelukzaligheid kunnen bereiken door geloof in rechtvaardigheid en gerechtigheid.’
Gautama’s vrouw geloofde in het evangelie van haar echtgenoot en stichtte een nonnenorde. Zijn zoon werd zijn opvolger en breidde de cultus sterk uit; hij begreep het nieuwe idee van verlossing door geloof wel, maar in zijn latere leven werd hij onzeker over het Salem-evangelie dat goddelijke gunst wordt verworven door geloof alleen, en toen hij als een oud man stierf, waren zijn laatste woorden: ‘Bewerk uw eigen verlossing.’
Toen het op de beste wijze werd verkondigd, was Gautama’s evangelie van universele verlossing, zonder offeranden, kwellingen, ritueel en priesters, een voor die tijd revolutionaire, verbazingwekkende leer. En het scheelde maar verrassend weinig of het was een herleving van het evangelie van Salem geworden. Het gaf steun aan miljoenen wanhopige zielen en niettegenstaande de groteske vervormingen in latere eeuwen, is het nog steeds de hoop van miljoenen mensen.
Siddhartha onderrichtte veel meer waarheid dan is overgeleverd in de moderne culten die zijn naam dragen. Het moderne Boeddhisme is evenmin het onderricht van Gautama Siddhartha als het Christendom het onderricht van Jezus van Nazaret is.
8. HET BOEDDHISTISCHE GELOOF
Om Boeddhist te worden deed men eenvoudig openbaar belijdenis van het geloof door het reciteren van de Toevlucht: ‘Ik neem mijn toevlucht tot de Boeddha; ik neem mijn toevlucht tot de Leer; ik neem mijn toevlucht tot de Broederschap.’
Het Boeddhisme is ontsprongen aan een historische persoon, niet aan een mythe. Gautama’s volgelingen noemden hem Sasta, hetgeen meester of leraar betekent. Hoewel hij geen aanspraken maakte op bovenmenselijkheid, noch voor zichzelf, noch voor zijn onderricht, begonnen zijn disci-pelen hem reeds vroeg de verlichte te noemen, de Boeddha; later werd dit Sakyamuni Boeddha.
Het oorspronkelijke Evangelie van Gautama was gebaseerd op vier edele waarheden:
1. de edele waarheden van het lijden;
2. de oorsprongen van het lijden;
3. de vernietiging van het lijden;
4. de weg naar de vernietiging van het lijden.
Nauw verbonden met de leer van het lijden en het ontkomen daaraan was de filosofie van het Achtvoudige Pad: juiste zienswijzen en strevingen, het juiste spreken, gedrag en leven, de juiste inspanning, bedachtzaamheid en contemplatie. Het was niet Gautama’s bedoeling bij de poging aan het lijden te ontkomen, alle inspanning, verlangen en genegenheid uit te bannen. Zijn leer had veeleer de bedoeling de sterfelijke mens duidelijk te maken dat het vruchteloos is alle hoop en aspiraties geheel op wereldse doelstellingen en materiële oogmerken te richten. Hij bedoelde niet zozeer dat liefde voor de medemens vermeden diende te worden, als dat de ware gelovige zijn blik ook over de verbintenissen van deze materiële wereld heen moest richten op de werkelijkheden van de eeuwige toekomst.
De ethische geboden die Gautama predikte waren vijf in getal:
1. ge zult niet doden;
2. ge zult niet stelen;
3. ge zult niet onkuis zijn;
4. ge zult niet liegen;
5. ge zult geen bedwelmende dranken drinken.
Er waren verscheidene bijkomende of secundaire geboden die de gelovigen naar eigen keuze in acht konden nemen.
Siddhartha geloofde eigenlijk niet in de onsterfelijkheid van de menselijke persoonlijkheid, zijn filosofie voorzag alleen in een soort functionele continuïteit. Hij heeft nooit duidelijk gedefinieerd wat hij wilde opnemen in de leer van het Nirvana. Het feit dat het in theorie tijdens het sterfelijk bestaan ervaren kon worden, lijkt erop te duiden dat hij het niet zag als een staat van volledige vernietiging. Het hield een toestand in van opperste verlichting en hemelse gelukzaligheid, waarin alle boeien die de mens aan de materiële wereld binden verbroken waren; er was daar bevrijding van de verlangens van het sterfelijke leven en verlossing van alle gevaar om ooit opnieuw incarnatie te moeten ondergaan.
Volgens de oorspronkelijke leringen van Gautama wordt verlossing bereikt door de inspanning van de mens, los van goddelijke hulp; er is geen ruimte voor reddend geloof of gebeden tot bovenmenselijke machten. Bij zijn pogingen om de Indische vormen van bijgeloof terug te dringen, trachtte Gautama de mensen ertoe te brengen zich af te wenden van de schaamteloze beweringen over magische verlossing. En door deze poging liet hij voor zijn opvolgers de deur wijd open om zijn onderricht verkeerd te vertolken en te verkondigen dat alle streven van de mens om iets te bereiken weerzinwekkend en pijnlijk is. Zijn volgelingen hadden geen oog voor het feit dat het hoogste geluk verbonden is met het intelligent en enthousiast najagen van waardevolle doeleinden, en dat het bereiken daarvan ware vooruitgang vormt in kosmische zelfverwerkelijking.
De grote waarheid in het onderricht van Siddhartha was zijn verkondiging dat het universum absoluut rechtvaardig is. Hij onderrichtte de beste godloze filosofie die de sterfelijke mens ooit heeft bedacht. Zijn leer was het ideale humanisme en nam op zeer efficiënte wijze alle redenen weg tot bijgeloof, magische rituelen en de vrees voor geesten of demonen.
De grote zwakte in het oorspronkelijke evangelie van het Boeddhisme was dat het geen religie heeft voortgebracht die onbaatzuchtig maatschappelijk dienstbetoon nastreefde. De boeddhistische broederschap was lange tijd niet een broederschap van gelovigen, maar veeleer een gemeenschap van leraren in opleiding. Gautama verbood hun geld in ontvangst te nemen en trachtte hierdoor de groei van hiërachische tendensen te voorkomen. Zelf was Gautama in hoge mate sociaalvoelend, zijn leven was inderdaad veel grootser dan zijn prediking.
9. DE VERBREIDING VAN HET BOEDDHISME
Het Boeddhisme bloeide omdat het verlossing bood door geloof in de Boeddha, de verlichte. Het gaf een beter beeld van de waarheden van Melchizedek dan enig ander religieus systeem dat waar dan ook in Oost-Azië wordt gevonden. Maar het Boeddhisme raakte als godsdienst pas wijdverbreid, toen het als zelfbescherming was omhelsd door de monarch Asjoka die van een lage kaste was, en naast Ichnaton in Egypte, een van de opmerkelijkste niet-militaire heersers tussen Melchizedek en Michael. Asjoka bouwde een groot Indisch rijk op door de propaganda van zijn Boeddhistische zendelingen. Gedurende een periode van vijfentwintig jaar leidde hij meer dan zeventienduizend zendelingen op, die hij naar de verste grenzen van de gehele bekende wereld uitzond. Hij maakte het Boeddhisme in één generatie tot de heersende godsdienst van de halve wereld. Het schoot wortel in Tibet, Kashmir, Ceylon, Birma, Java, Siam, Korea, China en Japan. En in het algemeen gesproken was het als godsdienst oneindig superieur aan de religies die het verdrong of vooruit hielp.
De verbreiding van het Boeddhisme vanuit zijn geboorteland in India over geheel Azië, vormt een van de opwindende verhalen over de geestelijke toewijding en zendingsvolharding van oprechte gelovigen. De leraren van het evangelie van Gautama trotseerden niet alleen de gevaren van de karavaanroutes over land, maar zagen ook de gevaren van de Chinese Zeeën onder ogen toen zij hun missie volbrachten over het gehele Aziatische continent, en daarbij aan alle volkeren de boodschap van hun geloof brachten. Maar dit Boeddhisme was niet meer de eenvoudige leer van Gautama: het was het mirakuleus gemaakte evangelie waarin hij tot een god verheven was. En hoe verder het Boeddhisme bij zijn verbreiding verwijderd raakte van zijn thuisland in de bergen van India, des te meer begon het af te wijken van de onderrichtingen van Gautama, en te lijken op de godsdiensten die het verdrong.
In latere tijden werd het Boeddhisme sterk beïnvloed door het Taoïsme in China, door Shinto in Japan en het Christendom in Tibet. In India verdorde en stierf het Boeddhisme na duizend jaar eenvoudig af. Het werd gebrahmaniseerd en maakte later moedeloos plaats voor de Islam, terwijl het in grote delen van de rest van het Oosten degenereerde tot een ritueel dat Gautama Siddhartha niet zou hebben herkend.
In het zuiden hield het fundamentalistische stereotiepe beeld van de leringen van Siddhartha stand in Ceylon, Birma en het Indo-Chinese schiereiland. Dit is de Hinayana richting in het Boeddhisme, die de vroege of asociale leer aanhangt.
Maar zelfs nog voor de ineenstorting in India waren de Chinese en Noord-Indische groepen van Gautama’s volgelingen reeds begonnen de Mahayana-leer te ontwikkelen van de ‘Grote Weg’ tot verlossing, in tegenstelling tot de puristen in het zuiden, die zich aan de Hinayana, of ‘Kleine Weg’ hielden. Deze Mahayanisten nu maakten zich los van de sociale beperkingen die inherent waren aan de Boeddhistische leer, en sindsdien is deze noordelijke richting van het Boeddhisme zich in China en Japan steeds blijven ontwikkelen.
Het Boeddhisme is heden ten dage een levende, groeiende religie, omdat het erin slaagt veel van de hoogste ethische waarden van zijn aanhangers te bewaren. Het bevordert kalmte en zelfbeheersing, vermeerdert sereniteit en geluk, en draagt er veel toe bij om verdriet en rouw te voorkomen. Zij die in deze filosofie geloven, leiden betere levens dan velen die dit niet doen.
10. DE RELIGIE IN TIBET
In Tibet wordt de vreemdste verbinding aangetroffen van de onderrichtingen van Melchizedek gecombineerd met Boeddhisme, Hindoeïsme, Taoïsme en Christendom. Toen de Boeddhistische zendelingen Tibet binnenkwamen, stuitten zij op een toestand van primitieve barbarij die veel leek op wat de eerste Christelijke zendelingen aantroffen bij de noordelijke stammen in Europa.
Deze eenvoudige Tibetanen wilden hun oude magie en tovermiddelen niet geheel opgeven. Een onderzoek van de religieuze ceremoniën van de hedendaagse Tibetaanse rituelen onthult een uit zijn kracht gegroeide broederschap van priesters met geschoren hoofden, die een uitgebreid ritueel uitvoeren dat klokken, gezangen, wierook, processies, rozekransen, beelden, toverspreuken, afbeeldingen, heilig water, schitterende gewaden en uitgebreide zangkoren omvat. Zij hebben rigide dogma’s en gestolde credo’s, mystieke riten en speciale vasten. Hun hierachie omvat monniken, nonnen, abten en de Grote Lama. Zij bidden tot engelen, heiligen, een Heilige Moeder, en de goden. Zij biechten en geloven in het vagevuur. Hun kloosters zijn groot en hun kathedralen zijn prachtig. Hun heilige rituelen worden eindeloos herhaald en zij geloven dat zulke ceremoniën verlossing schenken. Gebeden worden aan een wiel gebonden, en zij geloven dat hun smeekbeden werkzaam worden als het wiel draait. Bij geen enkel ander volk in de moderne tijd wordt er zoveel uit verschillende religies nageleefd, en het is onvermijdelijk dat zo’n cumulatieve liturgie buitensporig drukkend en onverdraagzaam zwaar wordt.
De Tibetanen bezitten iets van alle belangrijke religies van de wereld, behalve de eenvoudige leringen van het evangelie van Jezus: zoonschap bij God, broederschap met de mensen, en immer opgaand burgerschap in het eeuwige universum.
11. DE BOEDDHISTISCHE FILOSOFIE
In het eerste millennium na Christus deed het Boeddhisme zijn intrede in China, waar het goed aansloot bij de godsdienstige gewoonten van het gele ras. Bij de verering van hun voorouders hadden zij reeds lang tot de doden gebeden, en nu konden zij ook voor hen bidden. Het Boeddhisme vermengde zich al spoedig met de restanten van de ritualistische praktijken van het uiteenvallende Taoïsme. Deze nieuwe, synthetische religie met zijn tempels voor de eredienst en duidelijk omschreven religieuze ceremonieel, werd spoedig de algemeen aanvaarde cultus van de volken van China, Korea en Japan.
Ofschoon het in sommige opzichten ongelukkig is dat het Boeddhisme pas in de wereld werd uitgedragen toen Gautama’s volgelingen de tradities en onderrichtingen van de cultus zo hadden verdraaid dat hij daardoor een goddelijk wezen was geworden, bleek deze mythe over zijn leven als mens, inmiddels verfraaid met een veelheid aan wonderen, niettemin zeer aantrekkelijk voor de mensen die het noordelijke of Mahayana evangelie van het Boeddhisme aanhoorden.
Sommigen van zijn latere volgelingen onderrichtten dat Sakyamuni Boeddha’s geest periodiek terugkeerde naar de aarde als een levende Boeddha, en zetten daarmee de deur open voor een onbeperkt perpetueren van Boeddhabeelden, tempels, rituelen en lieden die zich uitgeven voor ‘levende Boeddha’s.’ Zo werd de religie van de grote Indische protestant tenslotte in boeien geslagen door juist de ceremoniële praktijken en ritualistische bezweringen die hij zo onbevreesd had bestreden en zo moedig aan de kaak had gesteld.
De grote vooruitgang die er in de Boeddhistische filosofie werd gemaakt, bestond in haar begrijpen van de betrekkelijkheid van alle waarheid. Door deze hypothese toe te passen zijn de Boeddhisten in staat geweest om zowel de divergenties binnen hun eigen religieuze geschriften als de verschillen tussen hun eigen geschriften en vele andere, met elkaar te verzoenen en te verbinden. Er werd onderricht dat de kleine waarheid voor kleine geesten was en de grote waarheid voor grote geesten.
Deze filosofie ging er ook van uit dat de Boeddha (goddelijke) natuur in alle mensen woonde, en dat de mens, door zijn eigen inspanningen het besef van deze innerlijke goddelijkheid kon bereiken. Op Urantia vertolkt bijna geen enkele andere godsdienst zo duidelijk de waarheid omtrent de inwoning van de Richters.
Maar het oorspronkelijke evangelie van Siddhartha, zoals het door zijn volgelingen werd uitgelegd, had de grote beperking dat het streefde naar de volkomen bevrijding van het menselijke zelf van alle beperkingen van de sterfelijke natuur, via de techniek van het afschermen van het zelf van de objectieve realiteit. Ware kosmische zelfverwerkelijking komt voort uit identificatie met de kosmische realiteit en met de eindige kosmos van energie, bewustzijn en geest, begrensd door de ruimte en bepaald door de tijd.
Maar hoewel de ceremoniën en uiterlijke voorschriften van het Boeddhisme zwaar besmet raakten door die van de landen waarin het zich verbreidde, vond deze degeneratie eigenlijk niet plaats in het filosofische leven van de grote denkers die van tijd tot tijd dit denken geloofsleven hebben omhelsd. Meer dan tweeduizend jaar lang hebben veel van de beste geesten van Azië zich geconcentreerd op het probleem van het vaststellen van absolute waarheid en de waarheid van het Absolute.
Via vele verschillende wegen van denken en omslachtige redeningen kwam er een hoog begrip van het Absolute tot ontwikkeling. De opwaartse richting waarin deze leer omtrent de oneindigheid zich bewoog, was niet zo duidelijk omlijnd als de evolutie van het Godsbegrip in de Hebreeuwse theologie. Niettemin bereikten de Boeddhisten in hun denken bepaalde brede plateaus waarop ze enige tijd vertoefden en die zij op hun weg naar de voorstelling van de Eerste Bron van universa ook weer verlieten:
1. De legende van Gautama. Het historische feit van het leven en de onderrichtingen van Siddhartha, de prins-profeet van India, lag ten grondslag aan dit denkbeeld. Op haar reis door de eeuwen en door de wijdse landschappen van Azië groeide deze legende uit tot een mythe, totdat zij de status van het idee van Gautama als de verlichte te boven ging en bijkomende attributen begon aan te nemen.
2. De vele Boeddha’s. Men redeneerde dat indien Gautama tot de volken van India was gekomen, de rassen der mensheid in het verre verleden ongetwijfeld gezegend moesten zijn geweest met andere leraren der waarheid, en dit in de verre toekomst opnieuw zouden worden. Hierdoor ontstond het onderricht dat er vele Boeddha’s waren, een onbeperkt, oneindig aantal, en zelfs dat iedereen ernaar kon streven om er een te worden – om de goddelijkheid van een Boeddha te bereiken.
3. De Absolute Boeddha. Tegen de tijd dat het aantal Boeddha’s het oneindige naderde, werd het voor de denkers van die dagen noodzakelijk om dit onhandelbare denkbeeld opnieuw tot eenheid te brengen. Dientengevolge begon men te onderrichten dat alle Boeddha’s slechts de manifestatie waren van een hogere essentie, een Eeuwig Ene wiens bestaan oneindig en ongekwalificeerd was, een soort Absolute Bron van alle realiteit. Van nu af aan wordt het Godheidsbegrip van het Boeddhisme in zijn hoogste vorm losgemaakt van de menselijke persoon van Gautama Siddhartha en laat het de antropomorfe beperkingen die het aan banden hadden gehouden los. Deze laatste conceptie van de Eeuwige Boeddha kan zeer wel worden gelijkgesteld met het Absolute, soms zelfs met de oneindige IK BEN.
Ofschoon dit idee van de Absolute Godheid nooit zeer populair werd bij de volkeren van Azië, stelde het de intellectuelen van deze landen wel in staat om hun filosofie tot eenheid te brengen en hun kosmologie te harmoniseren. Het begrip van de Absolute Boeddha is soms bijna persoonlijk, en soms geheel onpersoonlijk – betekent het zelfs een oneindige creatieve kracht. Hoewel nuttig in de filosofie, zijn dergelijke denkbeelden niet van wezenlijk belang voor de religieuze ontwikkeling. Zelfs een antropomorfe Jahweh heeft een grotere religieuze waarde dan een oneindig ver Absolute van het Boeddhisme of het Brahmanisme.
Soms stelde men zich het Absolute zelfs voor als besloten binnen de oneindige IK BEN. Maar deze bespiegelingen waren maar een schrale troost voor de hongerige menigten die ernaar hunkerden woorden van belofte te horen, het eenvoudige evangelie van Salem dat zij door geloof in God zeker Gods gunst zouden verwerven en tot eeuwige overleving zouden komen.
12. HET GODSBEGRIP VAN HET BOEDDHISME
De grote zwakte in de kosmologie van het Boeddhisme was tweevoudig: haar besmetting met vele soorten bijgeloof uit India en China enerzijds, en anderzijds de sublimering van Gautama, eerst als de verlichte, en vervolgens als de Eeuwige Boeddha. Evenals het Christendom te lijden heeft gehad van het opnemen van veel onjuiste menselijke filosofie, zo draagt ook het Boeddhisme een menselijke geboortevlek. Maar de onderrichtingen van Gautama zijn zich gedurende de afgelopen tweeëneenhalf duizend jaar blijven ontwikkelen. Voor een verlichte Boeddhist staat het Boeddhabegrip evenmin voor de menselijke persoonlijkheid van Gautama, als het Jehovabegrip voor een verlichte Christen identiek is met de geestdemoon van de Horeb. Een gebrekkige terminologie, samen met het sentimenteel vasthouden aan oude naamgeving, veroorzaakt dikwijls onvermogen om de ware betekenis van de evolutie van religieuze voorstellingen te begrijpen.
Geleidelijk begon het denkbeeld van God, in contrast met het Absolute, in het Boeddhisme op te komen. De bronnen ervan lagen in de vroege tijd van de differentiatie van de volgelingen van de Kleine Weg en de Grote Weg. Bij de laatstgenoemde richting van het Boeddhisme kwam de tweevoudige opvatting van God en het Absolute tenslotte tot rijping. Stap voor stap, eeuw na eeuw, heeft het Godsbegrip zich ontwikkeld, totdat het, in de onderrichtingen van Ryonin, Honen Shonin, en Shinran in Japan, eindelijk tot volheid kwam in het geloof in Amida Boeddha.
Bij deze gelovigen wordt onderricht dat de ziel, na de ervaring van de dood, kan verkiezen om in het Paradijs te verblijven, alvorens het Nirvana, het ultieme van het bestaan, binnen te gaan. Er wordt verkondigd dat deze nieuwe verlossing wordt bereikt door geloof in de goddelijke genadeblijken en de liefhebbende zorg van Amida, de God van het Paradijs in het westen. In hun filosofie houden de Amidisten zich aan een Oneindige Werkelijkheid, die alle eindig begrip van stervelingen te boven gaat; in hun religie houden zij zich vast aan hun geloof in de Albarmhartige Amida, die de wereld zo liefheeft, dat hij niet toelaat dat één sterveling die zijn naam in waar geloof en met een zuiver hart aanroept, het hemelse geluk van het Paradijs niet zou bereiken.
De grote kracht van het Boeddhisme is dat het zijn aanhangers vrijlaat om uit alle religies waarheid te kiezen; slechts zelden heeft een geloof op Urantia zich door een dergelijke keuzevrijheid gekenmerkt. In dit opzicht is de Shin-sekte in Japan een van de meest vooruitstrevende religieuze groeperingen ter wereld geworden; zij heeft de oude zendingsgeest van Gautama’s volgelingen nieuw leven ingeblazen en is begonnen leraren naar andere volken uit te zenden. De bereidheid om uit allerhande bronnen waarheid te vergaren die zich bij religieuze gelovigen gedurende de eerste helft van de twintigste eeuw na Christus vertoont, is inderdaad een prijzenswaardige trek.
Het Boeddhisme zelf ondergaat een twintigste-eeuwse renaissance. Door contact met het Christendom zijn de sociale aspecten van het Boeddhisme zeer versterkt. In de harten van de priester-monniken van de broederschap is het verlangen om te leren opnieuw ontvlamd, en wanneer overal waar dit geloof wordt aangehangen ook het onderwijs verder wordt verbreid, zal dit zeker opnieuw voortgang op de weg van de religieuze evolutie ten gevolge hebben.
Op het moment dat dit wordt geschreven, heeft een groot deel van Azië zijn hoop op het Boeddhisme gevestigd. Zal dit edele geloof dat zo moedig heeft standgehouden in de duistere eeuwen van het verleden, opnieuw de waarheid aanvaarden van uitgebreide kosmische realiteiten, evenals de leerlingen van de grote leraar in India eens hebben geluisterd naar zijn verkondiging van nieuwe waarheid? Zal dit oude geloof nogmaals reageren op de versterkende stimulans van de presentatie van nieuwe denkbeelden over God en het Absolute, waarnaar het zo lang heeft gezocht?
Heel Urantia wacht op de verkondiging van de veredelende boodschap van Michael, onbezwaard door de leringen en dogma’s die zich in negentien eeuwen van contact met de religies van evolutionaire oorsprong hebben opgehoopt. Het uur heeft geslagen om aan het Boeddhisme, het Christendom, het Hindoeïsme, ja aan de volken van alle godsdiensten, niet het evangelie over Jezus aan te bieden, maar de levende, geestelijke werkelijkheid van het evangelie van Jezus.
[Aangeboden door een Melchizedek van Nebadon.]
© 1997 Urantia Foundation. Alle rechten voorbehouden.