Het Urantia Boek online

DEEL IV: HET LEVEN EN ONDERRICHT VAN JEZUS 
120. De zelfschenking van Michael op Urantia
121. De tijd van de zelfschenking van Michael
122. De geboorte en het eerste levensjaar van Jezus
123. De vroege kinderjaren van Jezus
124. De latere kinderjaren van Jezus
125. Jezus in Jeruzalem
126. De twee cruciale jaren
127. De jongelingsjaren
128. Jezus als jongeman
129. Het latere volwassen leven van Jezus
130. Op weg naar Rome
131. De wereldreligies
132. Het verblijf te Rome
133. De terugreis uit Rome
134. De overgangsjaren
135. Johannes de Doper
136. De doop en de veertig dagen
137. De wachttijd in Galilea
138. De opleiding der boodschappers van het Koninkrijk
139. De twaalf Apostelen
140. De bevestiging van de Twaalf
141. Het werk in het openbaar wordt aangevangen
142. Het Pascha te Jeruzalem
143. De tocht door Samaria
144. Op Gilboa en in de Dekapolis
145. Vier bewogen dagen in Kafarnaüm
146. De eerste prediktocht door Galilea
147. Het tussentiidse bezoek aan Jeruzalem
148. Het opleiden van evangelisten in Betsaïda
149. De tweede prediktocht
150. De derde prediktocht
151. Het verblijf en onderricht aan de oever van het meer
152. De gebeurtenissen die tot de crisis in Kafarnaüm leidden
153. De crisis in Kafarnaüm
154. De laatste dagen in Kafarnaüm
155. Op de vlucht door Noord-Galilea
156. Het verblijf in Tyrus en Sidon
157. In Caesarea-Filippi
158. De Berg der Verheerlijking
159. De rondreis door de Dekapolis
160. Rodan van Alexandrië
161. Verdere discussies met Rodan
162. Op het Loofhuttenfeest
163. De bevestiging van de Zeventig in Magadan
164. Op het Feest der Tempelvernieuwing
165. De aanvang van de zendingstocht
166. Het laastste bezoek aan het Noorden van Perea
167. Het bezoek aan Filadelfia
168. De opwekking van Lazarus
169. Het laatste onderricht in Pella
170. Het koninkrijk des hemels
171. Op weg naar Jeruzalem
172. Het binnengaan van Jeruzalem
173. 's Maandags in Jeruzalem
174. Dinsdagmorgen in de tempel
175. De laatste redevoering in de tempel
176. Dinsdagavond op de Olijfberg
177. Woensdag, de rustdag
178. De laatste dag in het kamp
179. Het laatste avondmaal
180. De afscheidsrede
181. Laatste aansporingen en waarschuwingen
182. In Getsemane
183. Het verraad en de inhechtenisneming van Jezus
184. Voor het gerecht van het Sanhedrin
185. Het gerechtelijk onderzoek door Pilatus
186. Kort voor de kruisiging
187. De kruisiging
188. De periode van het graf
189. De opstanding
190. Morontia-verschijningen van Jezus
191. Verschijningen aan de apostelen en andere leiders
192. Verschijningen in Galilea
193. De laatste verschijningen en de hemelvaart
194. De uitstorting van de Geest van Waarheid
195. Na Pinksteren
196. Het geloof van Jezus
DEEL I: HET CENTRALE UNIVERSUM EN DE SUPERUNIVERSA
DEEL II: HET PLAATSELIJK UNIVERSUM
DEEL III: DE GESCHIEDENIS VAN URANTIA
DEEL IV: HET LEVEN EN ONDERRICHT VAN JESUS

Vorige | Volgende | Inhoud

© 1997 Urantia Foundation. Alle rechten voorbehouden.


HET URANTIA BOEK


PAPER 125

JEZUS IN JERUZALEM

GEEN enkel voorval in de gehele veelbewogen, aardse loopbaan van Jezus was boeiender, opwindender voor hem als mens, dan dit bezoek aan Jeruzalem, dat het eerste was dat hij zich kon herinneren. Hij werd vooral gestimuleerd door de belevenis dat hij zelfstandig de discussies in de tempel bijwoonde, een ervaring die hij zich lang herinnerde als de grote gebeurtenis van zijn laatste kinderjaren en het begin van zijn jongelingschap. Dit was de eerste keer dat hij de gelegenheid om te genieten van een paar dagen van onafhankelijkheid, van het opgetogen gevoel dat hij ongestoord en vrij kon komen en gaan. Deze korte periode waarin hij zijn eigen baas kon zijn, in de week na het Paasfeest, was de eerste maal dat hij zich geheel vrij voelde van alle verantwoordelijkheden. En het was pas vele jaren hierna dat hij opnieuw eenzelfde periode genoot van vrijheid van alle gevoel van verantwoordelijkheid, al was het maar voor korte tijd.

      Vrouwen gingen zelden naar het Paasfeest te Jeruzalem: ze hadden niet de verplichting daarbij tegenwoordig te zijn. Jezus echter weigerde praktisch om te gaan, tenzij zijn moeder hem zou vergezellen. En toen zijn moeder besloot te gaan, kwamen vele andere vrouwen in Nazaret er ook toe de reis te ondernemen, met het gevolg dat het gezelschap dat naar het Paasfeest ging, proportioneel het grootste aantal vrouwen telde, dat ooit uit Nazaret naar het Paasfeest was gegaan. Op weg naar Jeruzalem zongen ze zo nu en dan de honderddertigste Psalm.

      Vanaf het ogenblik dat zij Nazaret verlieten totdat zij de top van de Olijfberg bereikten, verkeerde Jezus aan één stuk door in gespannen verwachting en genoot hij reeds bij voorbaat. Gedurende de gehele tijd van zijn gelukkige jeugd had hij eerbiedig over Jeruzalem en haar tempel horen spreken: nu zou hij deze spoedig in werkelijkheid aanschouwen. Gezien vanaf de Olijfberg en ook van dichterbij, overtrof de tempel al Jezus’ verwachtingen; maar de grote ontgoocheling begon toen hij eenmaal de heilige poorten was binnengegaan.

      In gezelschap van zijn ouders liep Jezus door de voorhoven van de tempel om zich bij de groep van de nieuwe zonen der wet te voegen die op het punt stonden gewijd te worden tot burgers van Israel. Hij was een beetje teleurgesteld door het algemene gedrag van de drommen mensen in de tempel, maar de eerste grote schok van die dag kreeg hij toen zijn moeder afscheid van hen nam om naar de vrouwengalerij te gaan. Het was nooit bij Jezus opgekomen dat zijn moeder hem niet zou vergezellen bij de inwijdingsceremoniën, en hij was diep verontwaardigd dat zij zich moest onderwerpen aan zulke onrechtvaardige discriminatie. Ofschoon hij zeer ontstemd was hierover, zei hij niets, behalve dat hij enkele opmerkingen van protest maakte tegen zijn vader. Maar hij dacht na, en dacht diep na, zoals een week later bleek uit zijn vragen aan de schriftgeleerden en leraren.

      Hij maakte de wijdingsriten door maar was teleurgesteld over de oppervlakkige en routinematige wijze waarop zij werden verricht. Hij miste de persoonlijke belangstelling die de ceremoniën in de synagoge van Nazaret kenmerkte. Hij keerde daarna terug om zijn moeder te groeten en maakte zich klaar om zijn vader te vergezellen op zijn eerste tocht door de tempel met zijn verschillende hoven, galerijen en gangen. Het terrein van de tempel kon aan meer dan tweehonderdduizend gelovigen tegelijk plaats bieden, en hoewel de enorme afmetingen van deze gebouwen – in vergelijking met wat hij ooit eerder gezien had – een diepe indruk op hem maakten, werd hij meer geboeid door het overdenken van de geestelijke betekenis van de tempelceremoniën en de daarmee verbonden eredienst.

      Ofschoon veel van de tempelriten zijn gevoel voor het schone en symbolische diep troffen, werd hij steeds teleurgesteld door de verklaring van de werkelijke betekenis van deze ceremoniën die zijn ouders hem gaven in antwoord op zijn vele diepgaande vragen. Jezus wilde eenvoudig geen uitleggingen van de eredienst en van religieuze vroomheid aanvaarden die een geloof in de gramschap van God en de toorn van de Almachtige inhielden. Na afloop van het bezoek aan de tempel bespraken ze deze kwesties nog verder en zijn vader drong er enigszins op aan dat hij te kennen zou geven dat hij het orthodoxe Joodse geloof aanvaardde. Doch Jezus wendde zich plotseling tot zijn ouders, keek zijn vader smekend aan en zei: ‘Vader, het kan niet waar zijn – de Vader in de hemel kan zijn dwalende kinderen op aarde niet zo zien. De hemelse Vader kan zijn kinderen niet minder liefhebben dan u mij liefhebt. En ik weet heel goed dat u, wat voor dwaasheid ik ook zou begaan, nooit uw gramschap op mij zou doen nederdalen of uw boosheid jegens mij de vrije loop zou laten. Indien u, mijn aardse vader, het Goddelijke nu als mens zo weerspiegelt, hoeveel te meer moet dan de hemelse Vader wel van goedheid zijn vervuld en overvloeien van barmhartigheid. Ik weiger te geloven dat mijn Vader in de hemel mij minder liefheeft dan mijn vader op aarde.’

      Toen Jozef en Maria deze woorden van hun eerstgeboren zoon hoorden, deden zij er het zwijgen toe. Zijn gedachten over de liefde van God en de barmhartigheid van de Vader in de hemel zouden zij nooit meer trachten te veranderen.

1. JEZUS BEZICHTIGT DE TEMPEL

      Overal waar Jezus kwam in de tempelhoven werd hij geschokt en met afkeer vervuld door de geest van oneerbiedigheid die hij waarnam. Hij vond het gedrag van de drommen mensen in de tempel niet in overeenstemming met hun aanwezigheid in ‘het huis van zijn Vader.’ Maar hij kreeg de schok van zijn jonge leven toen zijn vader hem in de voorhof der niet-Joden bracht waar een luidruchtig mengelmoes van talen werd gehoord, waar geschreeuwd en gevloekt werd, dit alles afgewisseld met het geblaat van de schapen en het geroezemoes dat de aanwezigheid verried van geldwisselaars en de verkopers van offerdieren en allerlei andere handelswaar.

      Zijn gevoel voor decorum werd echter nog het meest geweld aangedaan door de aanblik van de frivole lichtekooien die over dit tempelterrein paradeerden, geverfde vrouwen zoals hij die kortgeleden bij een bezoek aan Sepforis ook had gezien. Deze ontheiliging van de tempel maakte al zijn jeugdige verontwaardiging los, en hij aarzelde niet dit ook ronduit tegen Jozef te zeggen.

      Jezus voelde veel respect voor de stemming in de tempel en voor de eredienst, maar hij werd geschokt door de geestelijke afstotelijkheid die hij op de gezichten van veel onnadenkende deelnemers aan de eredienst waarnam.

      Ze daalden nu af naar de voorhof van de priesters, onder de rotsrand voor de tempel waar het altaar stond, om te kijken naar het doden van de drommen dieren en het afspoelen van het bloed van de handen van de dienstdoende slagerpriesters in het bronzen wasbekken. Het met bloed bevlekte plaveisel, de bloederige handen van de priesters, en de geluiden van de stervende dieren waren meer dan deze jongen, met zijn liefde voor de natuur, kon verdragen. De vreselijke aanblik maakte de jongen uit Nazaret onpasselijk; hij klemde zich vast aan de arm van zijn vader en smeekte weg te mogen gaan. Zij liepen terug door de voorhof der niet-Joden en zelfs het ruwe gelach en de profane grappen die hij daar hoorde, waren een verademing na hetgeen hij zojuist had aanschouwd.

      Jozef had gezien hoe zijn zoon misselijk was geworden bij de aanblik van de tempelriten en leidde hem wijselijk een andere kant uit om de ‘schone poort’ te bekijken, de kunstzinnige poort die gemaakt was van Korintisch brons. Maar Jezus had voor zijn eerste bezoek aan de tempel al meer dan genoeg gezien. Zij keerden naar de bovenvoorhof terug om Maria te halen en wandelden een uur lang in de open lucht, weg van de mensenmenigte; ze bezichtigden het paleis van Asmon, het statige huis van Herodes, en de toren van de Romeinse wacht. Tijdens deze wandeling legde Jozef aan Jezus uit dat alleen inwoners van Jeruzalem de dagelijkse offers in de tempel mochten meemaken, en dat de inwoners van Galilea slechts drie keer per jaar opgingen naar Jeruzalem om deel te nemen aan de eredienst in de tempel: op het Paasfeest, het Pinksterfeest (zeven weken na Pasen), en op het Loofhuttenfeest in oktober. Deze feesten waren door Mozes ingesteld. Daarna bespraken zij de twee andere feesten die later ingesteld waren, het feest van de inwijding en dat van Purim. Vervolgens gingen ze naar hun logies en maakten zich gereed voor de viering van het Pascha.

2. JEZUS EN HET PASCHA

      Vijf families uit Nazaret waren te gast bij de familie van Simon van Betanië, of hadden zich bij hen gevoegd voor de viering van het Pascha; Simon had het paaslam voor het gezelschap gekocht. Het was het slachten van deze lammeren in zulke enorme aantallen dat Jezus zo van streek had gemaakt bij zijn bezoek aan de tempel. Zij waren van plan geweest om het Pascha te gebruiken met de familie van Maria, maar Jezus haalde zijn ouders ertoe over de uitnodiging aan te nemen om naar Betanië te komen.

      Die avond kwamen zij bijeen voor de Paasriten en aten het geroosterde vlees met het ongezuurde brood en de bittere kruiden. Daar Jezus een nieuwe zoon des verbonds was, werd hem gevraagd de oorsprong van het Pascha te verhalen, en dit deed hij goed, maar hij bracht zijn ouders enigszins in verlegenheid door daarbij talrijke opmerkingen te plaatsen die een milde afspiegeling waren van de indruk die de zaken die hij zo kortgeleden had gezien en gehoord op zijn jeugdig, doch diep nadenkend gemoed hadden gemaakt. Dit was het begin van de ceremoniën van het Paasfeest, die zeven dagen duurden.

      Ofschoon hij over deze zaken niet met zijn ouders sprak, was Jezus nu reeds begonnen bij zichzelf te overwegen of het gepast zou zijn om het Pascha te vieren zonder het geslachte lam. Hij was er voor zichzelf zeker van dat de Vader in de hemel niet ingenomen was met dit schouwspel van de offeranden, en naarmate de jaren verstreken, groeide het voornemen in hem om te eniger tijd de viering in te stellen van een Pascha zonder bloedvergieting.

      Jezus sliep die nacht maar heel weinig. Zijn rust werd ernstig verstoord door weerzinwekkende dromen over slachten en lijden. Zijn gedachten waren verward en zijn hart werd verscheurd door de inconsequenties en absurditeiten in de theologie van het hele Joodse ceremoniële stelsel. Zijn ouders sliepen eveneens maar weinig. Zij waren ernstig van streek door de gebeurtenissen van de afgelopen dag. In hun hart waren zij geheel ondersteboven door de voor hen vreemde, vastberaden houding van de jongen. Maria werd erg zenuwachtig in het begin van de nacht, maar Jozef bleef kalm, ofschoon hij evenzeer voor raadselen stond. Ze waren beiden bang om deze problemen openlijk met de jongen te bespreken, ofschoon Jezus graag met zijn ouders had willen praten indien zij het hadden aangedurfd hem hiertoe aan te moedigen.

      De tempeldiensten van de volgende dag waren veel aanvaardbaarder voor Jezus en verzachtten in belangrijke mate de nare herinneringen aan de vorige dag. De volgende morgen nam de jonge Lazarus Jezus met zich mee en samen begonnen ze systematisch Jeruzalem en omgeving te verkennen. Voor de dag ten einde was, had Jezus de verschillende plaatsen in en om de tempel ontdekt waar samenkomsten aan de gang waren voor onderricht en het beantwoorden van vragen; en afgezien van een paar bezoeken aan het heilige der heiligen om daar in verwondering te staren naar de voorhang en zich af te vragen wat zich daar eigenlijk wel achter mocht bevinden, bracht hij het grootste deel van zijn tijd op het terrein van de tempel door bij deze bijeenkomsten waar onderricht werd gegeven.

      De gehele Paasweek hield Jezus zich aan zijn plaats te midden van de nieuwe zonen der wet, wat inhield dat hij moest plaatsnemen buiten het hek, waardoor alle personen die niet volledig burger van Israel waren, van de overigen werden gescheiden. Doordat hem op deze wijze werd ingeprent dat hij nog maar jong was, weerhield hij zich ervan de vele vragen te stellen die voortdurend bij hem opkwamen; hij weerhield zich althans daarvan totdat de viering van het Paasfeest voorbij was en deze beperkingen die de pas gewijde jongens waren opgelegd, werden opgeheven.

      Op de woensdag van de Paasweek kreeg Jezus toestemming om met Lazarus mee naar huis te gaan en de nacht in Betanië door te brengen. Die avond hoorden Lazarus, Marta, en Maria Jezus spreken over tijdelijke en eeuwige, menselijke en goddelijke zaken, en vanaf die avond hielden zij alle drie van hem alsof hij hun eigen broer was.

      Tegen het einde van de week zag Jezus Lazarus minder vaak, aangezien deze zelfs geen toegang had tot de buitenste kring in de tempel waar de discussies plaatsvonden, ofschoon hij wel aanwezig was bij enkele van de openbare voordrachten die in de buitenste voorhoven gegeven werden. Lazarus was wel van dezelfde leeftijd als Jezus, maar in Jeruzalem werden jongens zelden toegelaten tot de wijding tot zonen der wet voordat zij dertien jaar waren geworden.

      Keer op keer gedurende deze Paasweek troffen de ouders van Jezus hem geheel alleen aan, terwijl hij ergens zat, diep in gedachten, met zijn jeugdige hoofd in zijn handen. Zij hadden dergelijk gedrag nog nooit van hem gezien, en omdat ze niet wisten dat zijn gedachten zo verward waren en zijn geest zo in beroering was door de ervaringen die hij doormaakte, waren ze zeer verslagen: ze wisten niet wat ze moesten doen. Ze waren blij dat de dagen van de Paasweek verstreken en verlangden ernaar hun zich zo vreemd gedragende zoon weer veilig terug te hebben in Nazaret.

      Dag na dag overdacht Jezus zijn problemen. Tegen het einde van de week had hij al wel vele oplossingen gevonden; maar toen het tijd werd om naar Nazaret terug te keren, zoemde het in zijn jeugdige bewustzijn nog van tegenstrijdigheden, en tal van onbeantwoorde vragen en onopgeloste problemen verdrongen zich in zijn denken.

      Voordat Jozef en Maria Jeruzalem verlieten, troffen ze, in het bijzijn van Jezus’ onderwijzer uit Nazaret, de definitieve regeling dat Jezus, wanneer hij de leeftijd van vijftien jaar zou hebben bereikt, zou terugkomen om te beginnen aan de lange studie aan een van de bekendste academies van de rabbi’s. Jezus vergezelde zijn ouders en onderwijzer bij hun bezoeken aan de school, maar zij waren allen verdrietig toen zij zagen hoe onverschillig hij scheen te zijn voor alles wat zij zeiden en deden. Maria was zeer pijnlijk getroffen door zijn reacties op het bezoek aan Jeruzalem, en Jozef wist zich totaal geen raad met de vreemde opmerkingen en het ongewone gedrag van de jongen.

      Per slot van rekening was de Paasweek toch een grote gebeurtenis geweest in het leven van Jezus. Hij had genoten van de gelegenheid om tientallen jongens van zijn eigen leeftijd te ontmoeten, medekandidaten voor de wijding, en hij maakte van deze contacten gebruik om te weten te komen hoe de mensen leefden in Mesopotamië, Turkestan, en Parthië, en ook in de provincies van Rome in het Verre Westen. Hij was reeds tamelijk goed op de hoogte van de wijze waarop de jeugd in Egypte en andere streken in de buurt van Palestina opgroeide. Er waren op dat moment duizenden jonge mensen in Jeruzalem, en de jongen uit Nazaret maakte er met meer dan honderdvijftig kennis en had meer of minder uitgebreide gesprekken met hen. Hij was in het bijzonder geïnteresseerd in degenen die afkomstig waren uit het Verre Oosten en uit de verre landen in het Westen. Ten gevolge van deze contacten kreeg de jongen het verlangen om de wereld te bereizen, zodat hij te weten zou kunnen komen hoe de verschillende groepen van zijn medemensen voor hun levensonderhoud arbeidden.

3. HET VERTREK VAN JOZEF EN MARIA

      Er was afgesproken dat het gezelschap feestgangers uit Nazaret halverwege de ochtend op de eerste dag van de week na afloop van het Paasfeest bij elkaar zou komen in de buurt van de tempel. Aldus gebeurde en de terugreis naar Nazaret werd aanvaard. Jezus was de tempel binnengegaan om naar de discussies te luisteren, terwijl zijn ouders wachtten tot hun medereizigers zich verzameld zouden hebben. Korte tijd later maakte het gezelschap zich gereed om te vertrekken; de mannen liepen met elkaar in één groep en de vrouwen vormden een eigen groep, zoals hun gewoonte was op de heen- en terugreis naar de feestdagen in Jeruzalem. Jezus was naar Jeruzalem gekomen in het gezelschap van zijn moeder en de vrouwen. Nu hij een jongeman was geworden die de wijding had ontvangen, werd er van hem verwacht dat hij de terugreis naar Nazaret in het gezelschap van zijn vader en de mannen zou maken. Maar terwijl het gezelschap uit Nazaret op weg was naar Betanië, was Jezus geheel verdiept in een discussie over engelen die in de tempel plaatsvond, en vergat hij helemaal dat het uur waarop zijn ouders zouden vertrekken reeds verstreken was. Hij realiseerde zich pas dat hij was achtergelaten toen de bijeenkomsten in de tempel onderbroken werden voor de middagpauze.

      De reizigers naar Nazaret misten Jezus niet, omdat Maria veronderstelde dat hij met de mannen reisde, terwijl Jozef dacht dat hij met de vrouwen meeging, omdat hij ook met de vrouwen naar Jeruzalem gekomen was en daarbij de ezel van Maria had geleid. Zij ontdekten zijn afwezigheid pas toen zij Jericho bereikten en zich gereedmaakten om daar te overnachten. Toen ze navraag hadden gedaan bij de laatsten van de groep die Jericho bereikten, en hadden gehoord dat geen van hen hun zoon had gezien, hadden ze een slapeloze nacht, steeds maar denkend aan wat er met hem gebeurd kon zijn, waarbij zij zich ook veel van zijn ongewone reacties op de gebeurtenissen van de Paasweek voor de geest haalden en elkaar enigszins verweten er niet voor gezorgd te hebben dat hij bij hun groep was, voordat zij uit Jeruzalem weggingen.

4. DE EERSTE EN TWEEDE DAG IN DE TEMPEL

      Ondertussen was Jezus de hele middag in de tempel gebleven; hij luisterde naar de discussies en genoot van de rustiger, welvoeglijker sfeer, nu de grote menigten van de Paasweek zo goed als verdwenen waren. Aan het einde van de discussies van de namiddag, aan geen waarvan Jezus deelnam, ging hij naar Betanië en kwam daar aan juist toen het gezin van Simon zich gereedmaakte voor de avondmaaltijd. De drie jongelui waren maar al te blij Jezus weer te kunnen begroeten, en hij bleef in het huis van Simon overnachten. Hij was niet erg spraakzaam gedurende de avond, en bracht een groot deel ervan alleen, in overpeinzing, in de tuin door.

      De volgende dag was Jezus al vroeg op en op weg naar de tempel. Op de top van de Olijfberg pauzeerde hij en weende over de aanblik voor zijn ogen – een geestelijk verarmd volk, gekluisterd aan tradities en levend onder bewaking van Romeinse legioenen. Vroeg in de ochtend bevond hij zich reeds in de tempel, vastbesloten deel te nemen aan de discussies. Ondertussen waren Jozef en Maria ook bij het ochtendkrieken opgestaan met de bedoeling op hun voetsporen terug te keren naar Jeruzalem. Eerst spoedden ze zich naar het huis van hun familieleden, waar zij als gezin tijdens de Paasweek gelogeerd hadden, maar bij navraag bleek dat niemand Jezus had gezien. Toen ze de gehele dag gezocht en geen spoor van hem gevonden hadden, keerden ze naar hun familieleden terug voor de nacht.

      Op de tweede bijeenkomst had Jezus zich verstout om vragen te stellen, en nam hij deel aan de besprekingen in de tempel op een wijze die de toehoorders verbaasd deed staan, maar die aldoor in overeenstemming was met zijn jeugdige leeftijd. Soms brachten zijn spitse vragen de geleerde leraren der Joodse wet enigszins in verlegenheid, maar hij gaf blijk van een geest van zulk een openhartige eerlijkheid, gepaard aan zulk een klaarblijkelijke honger naar kennis, dat de meeste leraren in de tempel bereid waren hem met alle consideratie te behandelen. Doch toen hij het waagde de rechtvaardigheid te betwijfelen van het ter dood brengen van een dronken niet-Jood, die buiten de voorhof der niet-Joden had rondgedwaald en zonder het te weten binnen de verboden en zogenaamd heilige plaatsen van de tempel was geraakt, verloor één der minder verdraagzame leraren zijn geduld met de jongen vanwege de stilzwijgende kritiek in diens vragen, en boos op hem neerziend vroeg hij hem hoe oud hij wel was. Jezus antwoordde: ‘dertien jaar, op ruim vier maanden na.’ ‘Wat heb je hier dan te maken,’ hernam de nu woedende leraar, ‘als je nog niet eens de leeftijd hebt om een zoon der wet te zijn?’ En toen Jezus uitlegde dat hij de wijding gedurende het Paasfeest had ontvangen en dat hij de scholen van Nazaret had doorlopen, antwoordden alle leraren eenstemmig en spottend: ‘Dat hadden we kunnen weten: hij komt uit Nazaret.’ Maar de leider hield voet bij stuk dat men Jezus niet kon verwijten dat de oversten van de synagoge van Nazaret hem hadden laten slagen toen hij, formeel gezien, twaalf jaar was inplaats van dertien; en ondanks het feit dat verscheidenen van degenen die hem hadden gekleineerd, opstonden en heengingen, werd besloten dat de jongen als leerling ongehinderd verder mocht blijven deelnemen aan de tempeldiscussies.

      Toen deze tweede dag in de tempel ten einde was, ging hij opnieuw naar Betanië om daar te overnachten. En weer ging hij naar buiten in de tuin om te na te denken en te bidden. Het was duidelijk dat zijn denken in beslag werd genomen door de overweging van drukkende problemen.

5. DE DERDE DAG IN DE TEMPEL

      Op de derde dag dat Jezus bij de schriftgeleerden en leraren in de tempel was, kwamen er vele toeschouwers opdagen die gehoord hadden over deze jongen uit Galilea en die wel eens wilden meemaken hoe een jongen de wijze mannen der wet in verlegenheid bracht. Simon kwam ook uit Betanië om te zien wat de jongen uitvoerde. Deze hele dag bleven Jozef en Maria angstig zoeken naar Jezus, waarbij ze zelfs verschillende malen de tempel binnengingen, maar het kwam geen ogenblik bij hen op om bij de verschillende discussiegroepen te zoeken, ofschoon zij één een keer bijna binnen gehoorsafstand van zijn fascinerende stem kwamen.

      Voordat de dag ten einde was, was de aandacht van de belangrijkste discussiegroep in de tempel geheel gericht geraakt op de vragen die Jezus stelde. Enkele van zijn vele vragen waren:

      1. Wat bevindt er zich werkelijk in het heilige der heiligen, achter de voorhang?

      2. Waarom moeten in Israel de moeders gescheiden worden van de mannelijke deelnemers aan de eredienst in de tempel?

      3. Als God een vader is die zijn kinderen liefheeft, waarom moeten dan al die dieren geslacht worden om zijn gunst te winnen – heeft men de leer van Mozes verkeerd begrepen?

      4. De tempel is gewijd is aan de aanbidding van de Vader in de hemel, en is het dan in overeenstemming daarmee dat de aanwezigheid daar wordt toegestaan van diegenen die zich bezighouden met wereldse ruilhandel en andere transacties?

      5. Zal de verwachte Messias een wereldlijk vorst zijn die op de troon van David zal zitten, of zal hij functioneren als het licht des levens bij de vestiging van een geestelijk koninkrijk?

      De gehele dag lang verwonderden zich de toehoorders over deze vragen en niemand was meer verbaasd dan Simon. Meer dan vier uur lang overstelpte de jongen uit Nazaret deze Joodse leraren met diepzinnige, gewetensvolle vragen. Hij gaf weinig commentaar op de uitlatingen van zijn ouderen. Hij bracht zijn onderricht over door middel van de vragen die hij stelde. Door de handige, scherpzinnige formulering van een vraag betwistte hij wat zij leerden en suggereerde hij tezelfdertijd zijn eigen zienswijze. In zijn manier van vragen lag een aantrekkelijke combinatie van scherpzinnigheid en humor, die zelfs degenen die min of meer verbolgen waren over zijn jeugdige leeftijd, voor zich innam. Hij was aldoor hoogst fair en voorkomend bij het stellen van deze scherpzinnige vragen. Op deze gedenkwaardige middag in de tempel gaf hij blijk van dezelfde tegenzin tegen het behalen van unfair voordeel op een tegenstander waardoor zijn gehele latere openbaar optreden zou worden gekenmerkt. Als jongen, en later als man, scheen hij geheel vrij te zijn van ieder egoïstisch verlangen om een woordenstrijd te winnen alleen maar om in termen van de logica te triomferen over zijn medemensen, want zijn allerhoogste interesse betrof slechts één ding: het verkondigen van eeuwige waarheid, om zo een vollediger openbaring van de eeuwige God te bewerkstelligen.

      Tegen het einde van deze dag begaven Simon en Jezus zich weer op weg naar Betanië. Het grootste gedeelte van de terugtocht zwegen zowel de man als de jongen. Jezus pauzeerde weer op de top van de Olijfberg, maar toen hij naar de stad en haar tempel keek, weende hij niet; hij boog alleen zijn hoofd in stille vroomheid.

      Na de avondmaaltijd in Betanië weigerde hij opnieuw zich bij de vrolijke familiekring te voegen; in plaats daarvan ging hij naar de tuin waar hij tot laat in de avond bleef en tevergeefs trachtte een welomlijnd plan uit te denken om de opgave van zijn levenswerk aan te pakken en om te beslissen hoe hij het beste te werk kon gaan om zijn geestelijk verblinde landgenoten een schoner begrip van de hemelse Vader te openbaren en hen zodoende te verlossen uit hun vreselijke slavernij aan de wet, rituelen, ceremoniën en benauwde tradities. Maar een helder licht ging de waarheidzoekende jongen niet op.

6. DE VIERDE DAG IN DE TEMPEL

      Het was vreemd dat Jezus zo weinig aan zijn aardse ouders dacht; zelfs toen de moeder van Lazarus aan het ontbijt opmerkte dat zijn ouders nu wel haast thuis moesten zijn, scheen Jezus niet te begrijpen dat zij wel enigszins bezorgd zouden zijn over het feit dat hij was achtergebleven.

      Weer ging hij op weg naar de tempel, maar hij pauzeerde niet op de top van de Olijfberg om na te denken. Gedurende de discussies van die ochtend werd veel tijd besteed aan de wet en de profeten, en de leraren waren verbaasd dat Jezus zo vertrouwd was met de Schrift, zowel in het Hebreeuws als in het Grieks. Zij waren echter niet zozeer verbaasd over zijn kennis der waarheid, als over zijn jeugdige leeftijd.

      In de bespreking in de namiddag was men nog maar nauwelijks begonnen zijn vraag over de bedoeling van het gebed te beantwoorden, toen de leider de jongen uitnodigde naar voren te komen en, naast hem gezeten, hem verzocht zijn eigen opvattingen over gebed en godsverering uiteen te zetten.

      De avond tevoren hadden Jezus’ ouders wel horen spreken over de vreemde jongen die zo vaardig kon redetwisten met de wetgeleerden, maar het was niet bij hen opgekomen dat deze jongen hun eigen zoon was. Zij waren bijna besloten de stad te verlaten en naar het huis van Zacharias te gaan, in de gedachte dat Jezus misschien daarheen gegaan kon zijn om Elisabet en Johannes te bezoeken, maar omdat ze dachten dat Zacharias wellicht in de tempel was, gingen ze eerst daarheen alvorens naar de Stad van Juda te gaan. Stelt u zich hun verrassing en verbazing voor toen zij, terwijl ze door de voorhoven van de tempel wandelden, de stem van de vermiste jongen herkenden en hem zagen zitten te midden van de tempelleraren.

      Jozef was sprakeloos, maar Maria gaf de vrije loop aan haar lang opgekropte vrees en ongerustheid; zij snelde op de jongen toe, die opstond om zijn verbaasde ouders te begroeten, en zei: ‘Kind, waarom heb je ons zo behandeld? Het is nu al meer dan drie dagen dat je vader en ik je vol verdriet overal zoeken. Wat bezielde je om ons te verlaten?’ Het was een moment van spanning. Iedereen keek naar Jezus om te horen wat hij zou zeggen. Zijn vader keek hem verwijtend aan, maar zei niets.

      Men dient wel te bedenken dat Jezus als een jongeman beschouwd werd. Hij had het normale schoolonderwijs van een kind beëindigd, was erkend als een zoon der wet, en had de wijding tot burger van Israel ontvangen. En toch berispte zijn moeder hem niet al te zachtzinnig ten aanhoren van alle mensen die daar bijeen waren, terwijl hij ingespannen bezig was met de ernstigste, verhevenste zaak in zijn jonge leven, en zo maakte zij een roemloos einde aan één van de gunstigste gelegenheden die hem ooit zouden worden geboden om op te treden als leraar van waarheid, als prediker van gerechtigheid, als iemand die het liefdevolle karakter van zijn Vader in de hemel openbaarde.

      De jongen was evenwel tegen de situatie opgewassen. Wanneer ge alle factoren die deze toestand samen deden ontstaan eerlijk afweegt, zult ge beter de wijsheid kunnen inzien van het antwoord van de jongen op het onbedoelde verwijt van zijn moeder. Na een ogenblik te hebben nagedacht, antwoordde Jezus zijn moeder: ‘Waarom hebt u zo lang naar mij gezocht? Had u niet kunnen verwachten mij in het huis van mijn Vader aan te treffen nu de tijd is aangebroken dat ik mij moet bezighouden met de dingen mijns Vaders?’

      Iedereen was verbaasd over de wijze waarop de jongen sprak. Zij trokken zich allen zwijgend terug en lieten hem met zijn ouders alleen. Na korte tijd verloste de jongen hen van de gêne die ze alledrie voelden, door rustig te zeggen: ‘Kom, ouders, iedereen heeft gedaan wat hij dacht dat het beste was. Onze Vader in de hemel heeft dit alles verordineerd; laten we naar huis gaan.’

      In stilte begonnen ze aan de terugreis en kwamen te Jericho aan om daar te overnachten. Ze pauzeerden maar één keer, en wel op de top van de Olijfberg toen de jongen zijn stok omhoog stak en, trillend over zijn gehele lichaam door de hevige emotie die bij hem opwelde, zei: ‘O Jeruzalem, Jeruzalem, en uw inwoners, wat een slaven zijt gij – dienstbaar onder het juk der Romeinen en slachtoffers van uw eigen traditie – maar ik zal terugkeren om de tempel ginds te zuiveren en mijn volk te bevrijden van deze slavernij!’

      Gedurende de reis van drie dagen naar Nazaret zei Jezus weinig, en ook zijn ouders zeiden weinig in zijn bijzijn. Het gedrag van hun eerstgeboren zoon was hun totaal onbegrijpelijk, maar zijn woorden bewaarden zij als een schat in hun hart, ook al konden zij de betekenis ervan niet geheel verstaan.

      Toen zij thuis waren, legde Jezus een korte verklaring af aan zijn ouders; hij verzekerde hun dat hij hen liefhad en voegde daar aan toe dat zij niet bevreesd behoefden te zijn dat hij hen door zijn gedrag nogmaals in ongerustheid zou brengen. Hij besloot deze belangrijke verklaring met de woorden: ‘Hoewel ik de wil van mijn Vader in de hemel moet doen, zal ik ook gehoorzaam zijn aan mijn vader op aarde. Ik zal mijn tijd afwachten.’

      Ofschoon Jezus in zijn gedachten vele malen niet instemde met de goedbedoelde, maar misplaatste pogingen van zijn ouders om hem voor te schrijven hoe hij moest denken of hoe hij zijn plannen voor zijn werk op aarde moest inrichten, toch voegde hij zich op alle mogelijke manieren naar de verlangens van zijn aardse vader en naar wat gebruikelijk was in zijn familie naar het vlees, voorzover het in overeenstemming viel te brengen met zijn toewijding aan het doen van de wil van zijn Paradijs-Vader, en hij deed dit op de meest hoffelijke wijze. Zelfs wanneer hij met iets niet kon instemmen, deed hij al wat mogelijk was om zich te voegen. Hij was een kunstenaar waar het ging om de aanpassing van zijn toewijding aan zijn taak aan de verplichtingen die zijn loyaliteit aan zijn familie en zijn sociale dienstbaarheid hem oplegden.

      Jozef wist niet wat hij van al deze ervaringen moest denken, maar toen Maria erover nadacht, werd zij erdoor bemoedigd en ten slotte ging zij zijn uitspraak op de Olijfberg als een profetie beschouwen van de Messiaanse zending van haar zoon als de bevrijder van Israel. Zij ging met hernieuwde energie aan het werk om zijn gedachten in patriottische en nationalistische banen te leiden en riep daarbij de hulp in van haar broer, de lievelingsoom van Jezus; ook op alle mogelijke andere manieren legde de moeder van Jezus zich toe op haar taak om haar eerstgeboren zoon voor te bereiden op de taak om de leider te worden van hen die de troon van David wilden herstellen en het heidense juk van politieke slavernij voor altijd wilden afwerpen. 


Vorige | Volgende | Inhoud

© 1997 Urantia Foundation. Alle rechten voorbehouden.

Scroll to Top