Het Urantia Boek online

DEEL IV: HET LEVEN EN ONDERRICHT VAN JEZUS 
120. De zelfschenking van Michael op Urantia
121. De tijd van de zelfschenking van Michael
122. De geboorte en het eerste levensjaar van Jezus
123. De vroege kinderjaren van Jezus
124. De latere kinderjaren van Jezus
125. Jezus in Jeruzalem
126. De twee cruciale jaren
127. De jongelingsjaren
128. Jezus als jongeman
129. Het latere volwassen leven van Jezus
130. Op weg naar Rome
131. De wereldreligies
132. Het verblijf te Rome
133. De terugreis uit Rome
134. De overgangsjaren
135. Johannes de Doper
136. De doop en de veertig dagen
137. De wachttijd in Galilea
138. De opleiding der boodschappers van het Koninkrijk
139. De twaalf Apostelen
140. De bevestiging van de Twaalf
141. Het werk in het openbaar wordt aangevangen
142. Het Pascha te Jeruzalem
143. De tocht door Samaria
144. Op Gilboa en in de Dekapolis
145. Vier bewogen dagen in Kafarnaüm
146. De eerste prediktocht door Galilea
147. Het tussentiidse bezoek aan Jeruzalem
148. Het opleiden van evangelisten in Betsaïda
149. De tweede prediktocht
150. De derde prediktocht
151. Het verblijf en onderricht aan de oever van het meer
152. De gebeurtenissen die tot de crisis in Kafarnaüm leidden
153. De crisis in Kafarnaüm
154. De laatste dagen in Kafarnaüm
155. Op de vlucht door Noord-Galilea
156. Het verblijf in Tyrus en Sidon
157. In Caesarea-Filippi
158. De Berg der Verheerlijking
159. De rondreis door de Dekapolis
160. Rodan van Alexandrië
161. Verdere discussies met Rodan
162. Op het Loofhuttenfeest
163. De bevestiging van de Zeventig in Magadan
164. Op het Feest der Tempelvernieuwing
165. De aanvang van de zendingstocht
166. Het laastste bezoek aan het Noorden van Perea
167. Het bezoek aan Filadelfia
168. De opwekking van Lazarus
169. Het laatste onderricht in Pella
170. Het koninkrijk des hemels
171. Op weg naar Jeruzalem
172. Het binnengaan van Jeruzalem
173. 's Maandags in Jeruzalem
174. Dinsdagmorgen in de tempel
175. De laatste redevoering in de tempel
176. Dinsdagavond op de Olijfberg
177. Woensdag, de rustdag
178. De laatste dag in het kamp
179. Het laatste avondmaal
180. De afscheidsrede
181. Laatste aansporingen en waarschuwingen
182. In Getsemane
183. Het verraad en de inhechtenisneming van Jezus
184. Voor het gerecht van het Sanhedrin
185. Het gerechtelijk onderzoek door Pilatus
186. Kort voor de kruisiging
187. De kruisiging
188. De periode van het graf
189. De opstanding
190. Morontia-verschijningen van Jezus
191. Verschijningen aan de apostelen en andere leiders
192. Verschijningen in Galilea
193. De laatste verschijningen en de hemelvaart
194. De uitstorting van de Geest van Waarheid
195. Na Pinksteren
196. Het geloof van Jezus
DEEL I: HET CENTRALE UNIVERSUM EN DE SUPERUNIVERSA
DEEL II: HET PLAATSELIJK UNIVERSUM
DEEL III: DE GESCHIEDENIS VAN URANTIA
DEEL IV: HET LEVEN EN ONDERRICHT VAN JESUS

Vorige | Volgende | Inhoud

© 1997 Urantia Foundation. Alle rechten voorbehouden.


HET URANTIA BOEK


PAPER 184

VOOR HET GERECHT VAN HET SANHEDRIN

AFGEVAARDIGDEN van Annas hadden de kapitein der Romeinse soldaten in het geheim geïnstrueerd om Jezus onmiddellijk na zijn arrestatie naar het paleis van Annas te brengen. De voormalige hogepriester wilde zijn prestige handhaven als de hoogste geestelijke autoriteit der Joden. Hij had ook nog een ander oogmerk om Jezus voor enkele uren in zijn huis vast te houden, namelijk om voldoende tijd te hebben om op wettige wijze de rechtbank van het Sanhedrin bijeen te roepen. Het was onwettig deze rechtbank bijeen te roepen vóór het tijdstip van het ochtendoffer in de tempel, en dit offer werd rond drie uur in de ochtend opgedragen.

      Annas wist dat een rechtbank van leden van het Sanhedrin in het paleis van zijn schoonzoon Kajafas zat te wachten. Ongeveer dertig leden van het Sanhedrin hadden zich tegen middernacht ten huize van de hogepriester verzameld, zodat men direkt met de rechtszitting zou kunnen beginnen zodra Jezus zou zijn voorgeleid. Slechts die leden waren aanwezig, die verklaarde tegenstanders van Jezus en zijn leer waren, want er waren slechts drie en twintig leden nodig om een hof voor gerechtelijk onderzoek te vormen.

      Jezus bracht ongeveer drie uur door in het paleis van Annas op de Olijfberg, niet ver van de hof van Getsemane waar men hem in hechtenis had genomen. Johannes Zebedeüs was geheel vrij en veilig in het paleis van Annas, niet alleen vanwege het bevel van de Romeinse kapitein, maar ook omdat hij en zijn broer Jakobus goede bekenden waren van de oudere bedienden: zij waren vele malen te gast geweest in het paleis, omdat de voormalige hogepriester een verre bloedverwant was van hun moeder Salome.

1. DE ONDERVRAGING DOOR ANNAS

      Annas, rijk geworden door zijn inkomsten uit de tempel, met zijn schoonzoon die te dien tijde hogepriester was en zijn relaties met de Romeinse autoriteiten, was inderdaad de man met de grootste persoonlijke macht in de gehele Joodse gemeenschap. Hij was een minzaam, diplomatiek plannenmaker en intrigant. Hij wenste de zaak van het uit de weg ruimen van Jezus zelf in handen te houden: hij was bang voor wat er zou kunnen gebeuren indien hij deze belangrijke onderneming geheel aan zijn kortaangebonden, agressieve schoonzoon zou overlaten. Annas wilde zorgen dat de rechtszaak van de Meester in handen van de Sadduceeën bleef. Hij was bevreesd voor de mogelijke sympathie van de zijde van sommigen der Farizeeën, gezien het feit dat nagenoeg alle leden van het Sanhedrin die zich achter de zaak van Jezus hadden geschaard, Farizeeën waren.

      Annas had Jezus in geen jaren gezien. De laatste keer was geweest toen de Meester hem thuis had bezocht en onmiddellijk weer was vertrokken toen hij merkte hoe koel en gereserveerd Annas hem ontving. Annas dacht gebruik te kunnen maken van het feit dat zij elkaar vroeger hadden gekend, en wilde Jezus hierdoor trachten over te halen zijn aanspraken op te geven en Palestina te verlaten. Het stuitte hem tegen de borst mee te werken aan de moord op een goed mens en hij had bij zichzelf bedacht dat Jezus vermoedelijk zou verkiezen het land te verlaten, liever dan zich te laten doden. Maar toen Annas tegenover de forse, vastberaden Galileeër stond, wist hij meteen dat het nutteloos zou zijn met dergelijke voorstellen aan te komen. Jezus was nog majesteitelijker en bezat een nog grotere kalmte en evenwichtigheid dan Annas zich van hem kon herinneren.

      Toen Jezus nog jong was, had Annas een grote belangstelling voor hem gekoesterd, doch thans zag hij zijn inkomsten in gevaar gebracht door wat Jezus kort geleden had aangericht, toen hij de geldwisselaars en andere kooplieden uit de tempel had verdreven. Dit voorval had de vijandschap van de voormalige hogepriester veel meer aangewakkerd dan het onderricht van Jezus.

      Annas betrad zijn ruime audiëntiezaal, nam plaats in een grote zetel en beval dat Jezus voor hem geleid zou worden. Nadat hij de Meester enige ogenblikken stilzwijgend had opgenomen, zei hij: ‘Ge zult wel inzien dat er iets gedaan zal moeten worden met betrekking tot uw optreden als leraar, want ge verstoort de vrede en orde in ons land.’ Terwijl Annas Jezus onderzoekend aankeek, zag de Meester hem recht in de ogen, maar gaf geen antwoord. Wederom nam Annas het woord en zei: ‘Wat zijn de namen van uw discipelen, behalve Simon Zelotes, de agitator?’ Opnieuw zag Jezus op hem neer, maar antwoordde niet.

      Annas raakte ernstig verstoord door de weigering van Jezus om op zijn vragen antwoord te geven, zozeer dat hij tot hem zei: ‘Kan het u niets schelen of ik vriendelijk tegen u ben of niet? Trekt ge u helemaal niets aan van de macht die ik bezit om uit te maken wat de uitslag van uw rechtszaak straks zal zijn?’ Toen Jezus deze woorden hoorde, zei hij: ‘Annas, ge weet dat ge geen macht over mij zoudt kunnen hebben indien mijn Vader dit niet toestond. Sommigen willen de Zoon des Mensen ter dood brengen omdat zij onwetend zijn; zij weten niet beter, maar gij, vriend, weet wat ge doet. Hoe kunt ge derhalve het licht van God afwijzen?’

      De vriendelijke wijze waarop Jezus tot Annas sprak, bracht de laatste bijna van zijn stuk. Hij had echter reeds bij zichzelf besloten dat Jezus Palestina moest verlaten of anders moest sterven; hij vermande zich dus en vroeg: ‘Wat is het nu eigenlijk precies dat ge het volk wilt leren? En wat beweert ge te zijn?’ Jezus antwoordde: ‘Ge weet zeer wel dat ik openlijk tot de wereld gesproken heb. Ik heb in de synagogen geleerd en vele malen in de tempel, waar alle Joden en vele niet-Joden mij gehoord hebben. In het geheim heb ik niets gezegd; waarom vraagt ge mij naar mijn onderricht? Waarom roept ge de mensen die mij gehoord hebben niet op en informeert ge niet bij hen? Zie, heel Jeruzalem heeft gehoord wat ik gesproken heb, ook al hebt gij zelf dit onderricht niet aangehoord.’ Maar voordat Annas kon antwoorden, sloeg het hoofd der bedienden, die erbij stond, Jezus in het gelaat en zei: ‘Hoe durft ge de hogepriester op zulk een wijze te antwoorden?’ Annas berispte zijn hofmeester niet, maar Jezus richtte zich tot hem met de woorden: ‘Vriend, indien ik iets verkeerd gezegd heb, zeg dan wat verkeerd is; maar indien ik de waarheid gezegd heb, waarom slaat ge mij dan?’

      Ofschoon Annas het betreurde dat zijn hofmeester Jezus had geslagen, was hij te trots om aandacht aan de zaak te schenken. In zijn verwarring begaf hij zich naar een ander vertrek en liet Jezus gedurende bijna een uur alleen met de huisbedienden en de tempelwachters.

      Na zijn terugkeer liep hij op de Meester toe en zei: ‘Maakt ge er aanspraak op de Messias te zijn, de verlosser Israels?’ Jezus antwoordde: ‘Annas, ge hebt mij vanaf mijn jeugd gekend. Ge weet dat ik er geen aanspraak op maak iets te zijn behalve wat mijn Vader heeft bepaald, en dat ik gezonden ben tot alle mensen, tot de niet-Joden zowel als tot de Joden.’ Daarop zei Annas: ‘Men heeft mij verteld dat ge er aanspraak op maakt de Messias te zijn; is dat waar?’ Jezus keek Annas aan, maar gaf slechts ten antwoord: ‘Gij hebt het gezegd.’

      Rond deze tijd arriveerden er boodschappers van het paleis van Kajafas om te informeren hoe laat Jezus voorgeleid zou worden voor het hof van het Sanhedrin, en aangezien de dag bijna was aangebroken, achtte Annas het maar beter Jezus geboeid en onder bewaking van de tempelwachters naar Kajafas te sturen. Kort daarop volgde hij zelf.

2. PETRUS OP DE BINNENPLAATS

      Terwijl de troep wachters en soldaten de ingang van het paleis van Annas naderde, marcheerde Johannes Zebedeüs naast de kapitein der Romeinse soldaten. Judas was op enige afstand achtergebleven, terwijl Simon Petrus in de verte volgde. Nadat Johannes met Jezus en de wachters de binnenplaats van het paleis was opgegaan, kwam Judas bij de poort, maar toen hij Jezus en Johannes gewaar werd, liep hij verder naar het huis van Kajafas, waar later, naar hij wist, het werkelijke verhoor van de Meester zou plaats vinden. Spoedig nadat Judas was weggegaan, arriveerde Petrus, en terwijl hij voor de poort stond, werd hij gezien door Johannes, juist toen men Jezus het paleis wilde binnenvoeren. De portierster die de wacht hield bij de poort kende Johannes en toen deze naar haar toeging met het verzoek Petrus binnen te laten, voldeed zij daar gaarne aan.

      Toen Petrus binnen op het plein was, liep hij naar het houtskoolvuurtje om zich te warmen, want de nacht was kil. Hij voelde zich hier onder de vijanden van Jezus in het geheel niet op zijn plaats, en hij was hier ook inderdaad niet op zijn plaats. De Meester had hem niet geïnstrueerd om in zijn buurt blijven, wat hij Johannes wel had verzocht. Petrus hoorde bij de andere apostelen te zijn, die uitdrukkelijk gewaarschuwd waren hun leven niet in gevaar te brengen in deze periode van de berechting en kruisiging van hun Meester.

      Kort voordat hij de ingang van het paleis had bereikt, had Petrus zijn zwaard weggeworpen, zodat hij het binnenplein van Annas ongewapend betrad. Zijn gedachten waren volkomen verward; hij kon nauwelijks beseffen dat Jezus gearresteerd was. Hij kon de realiteit van de situatie niet vatten – dat hij nu hier op de binnenplaats van Annas was en zich stond te warmen naast de dienaren van de hogepriester. Hij vroeg zich af wat de andere apostelen deden, en peinsde erover hoe het kwam dat Johannes toegang tot het paleis had gekregen. Zijn conclusie was dat het moest zijn omdat de dienaren hem kenden, aangezien hij de poortwachtster verzocht had hem, Petrus, toe te laten.

      Kort nadat de portierster Petrus had binnengelaten, stapte ze op hem af terwijl hij zich bij het vuur stond te warmen en zei op ondeugende toon: ‘Ben jij ook niet een van de discipelen van die man?’ Petrus had helemaal niet verrast behoeven te zijn door deze herkenning, het was immers Johannes geweest die het meisje had gevraagd hem toe te laten, maar hij was in zulk een gespannen nerveuze toestand, dat deze identificatie als discipel hem uit zijn evenwicht bracht. Van slechts één gedachte vervuld – dat hij moest zien weg te komen en er het levend vanaf te brengen – beantwoordde hij de vraag van het meisje prompt met de woorden: ‘Nee, dat ben ik niet.’

      Kort daarna kwam een andere bediende op Petrus af en vroeg: ‘Zag ik jou ook niet in de hof toen zij deze vent arresteerden? Ben jij ook niet een van zijn volgelingen?’ Petrus raakte nu ernstig gealarmeerd: hij zag geen kans om veilig aan deze beschuldigers te ontkomen, dus ontkende hij op krachtige toon iedere band met Jezus door te zeggen: ‘Ik ken deze man niet en ik ben niet een van zijn volgelingen.’

      Vlak daarna nam de portierster Petrus terzijde en zei: ‘Ik weet zeker dat jij een discipel van deze Jezus bent, niet alleen omdat een van zijn volgelingen mij heeft gevraagd je op het binnenplein toe te laten, maar mijn zuster hier heeft je in het gezelschap van deze man in de tempel gezien. Waarom ontken je dit dan?’ Toen Petrus hoorde hoe het dienstmeisje hem zo beschuldigde, bezwoer hij haar bij hoog en laag, met veel vloeken en verwensingen, dat hij Jezus in het geheel niet kende en zei opnieuw: ‘Ik ben geen volgeling van deze man; ik ken hem zelfs niet, ik heb nog nooit van hem gehoord.’

      Petrus ging een poosje bij het vuur vandaan en liep rond over het binnenplein. Hij zou er graag vandoor zijn gegaan, maar was bang de aandacht te trekken. Omdat hij het koud kreeg, ging hij terug naar het vuur, waarop een van de mannen die bij hem stonden, zei: ‘Jij bent vast een discipel van deze man. Deze Jezus is een Galileeër, en jouw spraak verraadt je, want jij praat ook als een Galileeër.’ En opnieuwe ontkende Petrus iedere relatie met zijn Meester.

      Petrus was nu zo overstuur, dat hij aan het contact met zijn beschuldigers trachtte te ontkomen door bij het vuur vandaan te gaan en zich af te zonderen in het voorportaal. Toen hij zich zo meer dan een uur afgezonderd had gehouden, troffen de portierster en haar zuster hem toevallig aan, waarop beiden hem opnieuw op plagende toon beschuldigden dat hij een volgeling van Jezus was. En weer ontkende hij deze beschuldiging. Juist toen hij eens te meer alle relatie met Jezus had ontkend, kraaide de haan en herinnerde Petrus zich de waarschuwende woorden die de Meester eerder diezelfde nacht tot hem gesproken had. Terwijl hij daar zo stond, vol smart en verpletterd door schuldgevoel, gingen de deuren van het paleis open en voerden de wachters Jezus langs op weg naar Kajafas. Toen de Meester Petrus passeerde, zag hij bij het licht van de toortsen de uitdrukking van wanhoop op het gezicht van zijn apostel, eerder nog zo vol zelfvertrouwen en op het oog zo dapper, en hij wendde zich om en keek Petrus aan. Petrus heeft die blik nooit meer vergeten, zolang hij leefde. Het was een blik van zulk medelijden, vermengd met zulke liefde, als geen sterveling op aarde ooit op het gelaat van de Meester had gezien.

      Toen Jezus en de wachters de poort van het paleis waren uitgegaan, volgde Petrus hen, maar slechts even. Hij kon niet verder. Hij ging aan de kant van de weg zitten en weende bitter. Toen hij deze tranen van ondraaglijke pijn had vergoten, richtte hij zijn schreden terug naar het kamp, in de hoop daar zijn broer Andreas aan te treffen, maar toen hij in het kamp aankwam, vond hij daar alleen David Zebedeüs die Petrus door een koerier naar de plek in Jeruzalem liet brengen waar zijn broer een schuilplaats had gevonden.

      Alles wat Petrus doormaakte, vond plaats op het binnenplein van het paleis van Annas op de Olijfberg. Hij volgde Jezus niet naar het paleis van Kajafas, de hogepriester. Dat Petrus door het kraaien van een haan besefte dat hij de Meester meermalen had verloochend, toont aan dat dit alles buiten Jeruzalem plaatsvond, aangezien het wettelijk niet was toegestaan om binnen de eigenlijke stad pluimvee te houden.

      Tot aan het moment dat het kraaien van de haan hem tot bezinning bracht, had Petrus, terwijl hij in het voorportaal heen en weer liep om warm te blijven, er alleen maar aan gedacht hoe knap hij zich van de beschuldigingen van de dienaren had afgemaakt en hoe hij hen had gedwarsboomd in hun bedoeling om hem als een volgeling van Jezus te identificeren. Voorlopig had hij alleen maar overwogen dat deze bedienden niet het morele of wettelijke recht hadden hem op deze wijze te ondervragen, en hij wenste zichzelf werkelijk geluk met de manier waarop hij, naar hij meende, had vermeden te worden geïdentificeerd en mogelijkerwijs te worden gearresteerd en gevangengezet. Pas toen de haan kraaide, kwam de gedachte bij Petrus op dat hij de Meester had verloochend. Pas toen Jezus hem aanzag, besefte hij dat hij zich niet had gedragen overeenkomstig zijn privileges als ambassadeur van het koninkrijk.

      Toen hij de eerste schrede had gezet op het pad van het compromis en de minste weerstand, zag Petrus geen andere mogelijkheid meer dan deze door hem gekozen handelwijze vol te houden. Men moet een sterk en nobel karakter hebben, om wanneer men eenmaal een verkeerde weg is ingeslagen, om te keren en de goede weg te gaan. Maar al te vaak hebben de eigen gedachten van een mens de neiging om het voortgaan op het pad der dwaling te rechtvaardigen wanneer hij dit eenmaal is ingeslagen.

      Petrus kon pas geheel geloven dat hem vergeving kon worden geschonken, toen hij na de opstanding zijn Meester ontmoette en zag dat deze hem op precies dezelfde wijze ontving als vóór de ervaringen van deze tragische nacht van de verloocheningen.

3. VOOR HET GERECHT VAN LEDEN VAN HET SANHEDRIN

      Ongeveer half vier in de ochtend van deze vrijdag opende Kajafas, de hogepriester, de zitting van de rechtbank van leden van het Sanhedrin en verzocht Jezus voor te leiden voor het formele gerechtelijke verhoor. Bij drie vorige gelegenheden had het Sanhedrin met grote meerderheid van stemmen de dood van Jezus verordend, had het beslist dat hij des doods schuldig was op grond van informele aanklachten van wetsovertreding, godslastering en het negeren van de tradities van de vaderen van Israel.

      Dit was niet een op reguliere wijze bijeengeroepen vergadering van het Sanhedrin en ze werd ook niet gehouden op de gebruikelijke plaats, de zaal van gehouwen steen in de tempel. Dit was een bijzonder onderzoekshof van ongeveer dertig leden van het Sanhedrin, bijeengeroepen in het paleis van de hogepriester. Johannes Zebedeüs was gedurende dit gehele zogenaamde proces bij Jezus.

      Wat waren deze overpriesters, schriftgeleerden, Sadduceeën en sommige Farizeeën ingenomen met het feit dat deze Jezus, hij die een aantasting van hun positie en een uitdaging van hun gezag vormde, nu veilig in hun handen was! Zij waren vastbesloten dat hij nooit meer levend aan hun wraakzuchtige klauwen zou ontsnappen.

      Als regel gingen de Joden, als iemand terechtstond voor een halsmisdaad, met grote omzichtigheid te werk en namen zij alle voorzorgsmaatregelen in acht, opdat de keuze der getuigen en het gehele proces eerlijk in zijn werk zou gaan. Maar bij deze gelegenheid was Kajafas meer een aanklager dan een onbevooroordeelde rechter.

      Jezus verscheen voor dit gerecht in zijn gewone kleding en met de handen op zijn rug gebonden. Het gehele college was verbaasd over zijn majesteitelijke verschijning en raakte er enigszins door in verwarring. Nog nimmer hadden zij zo’n gevangene voor zich gezien, noch een dergelijke kalmte aanschouwd bij een man die voor een halsmisdaad terechtstond.

      De Joodse wet schreef voor dat de verklaringen van minstens twee getuigen aangaande enig punt moesten overeenstemmen, alvorens dit de gevangene ten laste kon worden gelegd. Judas kon niet als getuige tegen Jezus worden gebruikt, omdat de Joodse wet uitdrukkelijk verbood een verrader als getuige te laten optreden. Er waren meer dan twintig valse getuigen voorhanden, maar hun verklaringen waren zo tegenstrijdig en zo duidelijk verzonnen, dat zelfs de leden van het Sanhedrin zich zeer schaamden over deze vertoning. Jezus stond daar zwijgend en zag minzaam op de meinedigen neer en juist deze gelaatsuitdrukking bracht de leugenachtige getuigen in verlegenheid. De hele tijd waarin deze valse getuigenverklaringen werden afgelegd, sprak de Meester geen woord; hij gaf geen antwoord op hun vele valse beschuldigingen.

      De enige keer dat de verklaringen van twee der vele valse getuigen zelfs maar een schijn van overeenstemming vertoonden, was toen twee mannen getuigden dat zij Jezus tijdens een van zijn toespraken in de tempel hadden horen zeggen dat hij ‘deze tempel die met handen is gemaakt zou afbreken en in drie dagen een andere tempel zou maken, zonder handen.’ Dit was niet precies wat Jezus had gezegd, nog afgezien van het feit dat hij op zijn eigen lichaam had gewezen toen hij de bewuste opmerking maakte.

      Ofschoon de hogepriester Jezus toeschreeuwde: ‘Antwoord ge niet op al deze beschuldigingen?’ deed Jezus zijn mond niet open. Hij stond daar zwijgend, terwijl al deze valse getuigen hun verklaringen aflegden. Haat, fanatisme en gewetenloze overdrijving kenmerkten de woorden van deze meinedigen zozeer, dat hun getuigenis verviel doordat het in zichzelf verstrikt raakte. De allerbeste weerlegging van hun valse beschuldigingen was het kalme, majesteitelijke zwijgen van de Meester.

      Kort nadat de valse getuigen waren begonnen hun verklaringen af te leggen, was Annas aangekomen en had hij zijn plaats naast Kajafas in genomen. Annas stond nu op en betoogde dat dit dreigement van Jezus om de tempel af te breken voldoende grond was om drie beschuldigingen tegen hem in te brengen:

      1. dat hij een gevaarlijk misleider was van het volk; dat hij hun dingen leerde die 
onmogelijk waren en hen ook anderszins bedroog;

      2. dat hij een fanatiek revolutionair was, omdat hij ervoor pleitte met geweld de hand 
te slaan aan de heilige tempel, want hoe kon hij hem anders afbreken?

      3. dat hij magie onderrichtte, aangezien hij beloofde een nieuwe tempel te bouwen en 
dat zonder handen.

      Het gehele Sanhedrin was reeds tot overeenstemming gekomen dat Jezus schuldig was aan overtredingen van de Joodse wetten waarvoor hij de doodstraf verdiende, maar het ging hen er nu meer om beschuldigingen te formuleren met betrekking tot zijn gedrag en onderricht, die voor Pilatus een rechtvaardiging zouden kunnen vormen om de doodstraf uit te spreken over hun gevangene. Zij wisten dat ze de toestemming van de Romeinse gouverneur moesten zien te krijgen alvorens zij Jezus op wettige wijze ter dood konden brengen. Annas was van plan daartoe de gedragslijn te volgen om het te doen voorkomen alsof Jezus een gevaarlijke leraar was, die men niet vrij onder het volk kon laten rondlopen.

      Maar Kajafas kon het niet langer aanzien dat de Meester daar in volmaakte kalmte stond, zonder een woord te zeggen. Hij dacht op zijn minst één manier te kennen om de gevangene aan het spreken te krijgen. Dus vloog hij op Jezus af, schudde hem een beschuldigende vinger in zijn gezicht, en zei: ‘Ik bezweer u in de naam van de levende God om ons te zeggen of gij de Verlosser zijt, de Zoon van God.’ Jezus antwoordde Kajafas: ‘Dat ben ik. Spoedig ga ik naar de Vader en dan zal de Zoon des Mensen bekleed worden met macht en opnieuw heersen over de heerscharen des hemels.’

      Toen de hogepriester Jezus deze woorden hoorde uitspreken, werd hij ontzettend kwaad, scheurde zijn opperkleed, en riep uit: ‘Waarvoor hebben wij verder nog getuigen nodig? Ziet, gij hebt nu allen de godslastering van deze mens gehoord. Wat moet er nu met deze wetsovertreder en godslasteraar gebeuren naar uw mening?’ En allen antwoordden zij eenstemmig: ‘Hij is des doods schuldig; laat hem gekruisigd worden.’

      Toen Jezus voor Annas of voor de leden van het Sanhedrin stond, toonde hij niet de minste belangstelling in de vragen die hem gesteld werden, behalve in de ene vraag die betrekking had op zijn zelfschenkingsmissie. Toen hem gevraagd werd of hij de Zoon van God was, antwoordde hij onmiddellijk en ondubbelzinnig in bevestigende zin.

      Annas vroeg het proces voort te zetten en concrete beschuldigingen ten aanzien van de verhouding van Jezus tot de Romeinse wet en de Romeinse instellingen te formuleren, om deze vervolgens aan Pilatus te kunnen voorleggen. De raadsleden wilden deze zaken zo snel mogelijk afwerken, niet alleen omdat het de dag van voorbereiding voor het Paasfeest was en er na het middaguur geen profaan werk meer mocht worden verricht, maar ook omdat zij bang waren dat Pilatus ieder moment naar de Romeinse hoofdstad van Judea, Caesarea, zou kunnen terugkeren, aangezien hij alleen in Jeruzalem was voor de viering van het Paasfeest.

      Maar Annas slaagde er niet in de raadsleden in de hand te houden. Toen Jezus Kajafas zo onverwacht had geantwoord, stapte de hogepriester naar voren en sloeg hem in het gelaat. En Annas raakte werkelijk geschokt toen de andere leden van het gerecht bij het verlaten van de zaal Jezus in het gezicht spuwden en velen hem spottend met de vlakke hand sloegen. Zo eindigde om half vijf in wanorde en ongekende verwarring deze eerste zitting van het gerecht van leden van het Sanhedrin.

      Dertig bevooroordeelde en door traditie verblinde valse rechters met hun valse getuigen, matigen zich aan recht te spreken over de rechtvaardige Schepper van een universum. En deze door hartstocht bewogen beschuldigers raken geërgerd door het majesteitelijke zwijgen en de verheven houding van deze God-mens. Zijn zwijgen is verschrikkelijk om te verdragen; zijn woorden zijn onbevreesd en tartend. Hij blijft onbewogen onder hun dreigementen en onverschrokken onder hun aanvallen. De mens zit ten oordeel over God, maar zelfs dan heeft deze mensen lief en zou hij hen indien mogelijk willen redden.

4. HET UUR DER VERNEDERING

      Volgens de Joodse wet moesten er, wanneer er een doodsvonnis werd uitgesproken, twee rechtzittingen plaatsvinden. Deze tweede zitting moest een dag na de eerste worden gehouden en de tussenliggende tijd moest door de leden van de rechtbank worden doorgebracht met vasten en rouwen. Deze mannen konden echter niet tot de volgende dag wachten om hun beslissing dat Jezus moest sterven te bekrachtigen. Zij wachtten slechts één uur. Ondertussen werd Jezus in de audiëntiezaal achtergelaten onder bewaking van de tempelwachters die zich, samen met de dienaren van de hogepriester, vermaakten door de Zoon des Mensen te overladen met vernederingen van iedere soort. Zij bespotten en bespuwden hem en beukten meedogenloos op hem in. Zij sloegen hem vele malen met een stok in het gelaat en zeiden dan: ‘Profeteer ons, jij die de Verlosser bent, wie het was die jou sloeg.’ En zo gingen zij een vol uur door, en beschimpten en mishandelden deze man uit Galilea die geen weerstand bood.

      Tijdens dit tragische uur van lijden en schijnverhoren waarmee Jezus door de onontwikkelde, gevoelloze wachters en dienaren werd bespot, wachtte Johannes Zebedeüs in eenzame ontzetting in een aangrenzend vertrek. Toen deze mishandelingen begonnen, gaf Jezus Johannes met een hoofdbeweging te kennen dat hij zich moest terugtrekken. De Meester wist maar al te goed dat indien hij zijn apostel zou toestaan in de kamer te blijven en getuige te zijn van deze vernederingen, Johannes zo razend zou worden dat er een uitbarsting van protest en verontwaardiging uit zou voortkomen, die waarschijnlijk de dood van Johannes ten gevolge zou hebben.

      Dit hele afschuwelijke uur lang kwam Jezus geen woord over de lippen. Voor deze zachtmoedige, gevoelige ziel van het menselijk geslacht, verenigd in een persoonlijkheidsverband met de God van dit ganse universum, was geen teug uit de beker van zijn vernedering bitterder dan dit verschrikkelijke uur, waarin hij was overgeleverd aan deze onwetende en wrede wachters en dienaren die door het voorbeeld van de leden van dit zogenaamde hof van het Sanhedrin waren aangemoedigd om hem te beschimpen en mishandelen.

      Het hart van de mens kan onmogelijk vatten welk een huivering van verontwaardiging door een ontzaglijk universum voer, toen de hemelse denkende wezens getuige moesten zijn van deze aanblik, hun geliefde Soeverein die zich onderwierp aan de wil van zijn onwetende, misleide schepselen, in deze door zonde verduisterde wereld, het ongelukkige Urantia.

      Wat is toch deze dierlijke trek in de mens, waardoor hij hetgeen hij niet geestelijk kan bereiken of verstandelijk tot stand kan brengen, wil beledigen en fysiek wil aanvallen? In de halfgeciviliseerde mens schuilt nog steeds een boze gewelddadigheid, die zich probeert te ontladen op hen die zijn meerderen zijn in wijsheid en geestelijke verworvenheid. Aanschouw de kwade bruutheid en de gewelddadige wreedheid van deze zogenaamde beschaafde mannen, die een zekere vorm van dierlijk vermaak ontleenden aan deze lichamelijke aanval op de Zoon des Mensen die geen weerstand bood. Terwijl deze beledigingen, hoon en slagen Jezus troffen, verdedigde hij zich niet, maar was hij niet weerloos. Jezus werd niet overwonnen, hij streed alleen niet in de materiële zin.

      Dit zijn de ogenblikken van de grootste overwinningen van de Meester in heel zijn lange, veelbewogen loopbaan als maker, handhaver en heiland van een ontzaglijk, wijdverspreid universum. Hij heeft een heel leven geleid van openbaring van God aan de mensen, en nu wijdt Jezus zich aan een nieuwe, ongekende openbaring van de mens aan God. Jezus openbaart nu aan de werelden de definitieve triomf over alle angsten voor isolement van schepsel-persoonlijkheden. De Zoon des Mensen heeft de bewustwording van zijn identiteit als de Zoon van God definitief voltooid. Jezus aarzelt niet te verklaren dat hij en de Vader één zijn; en op grond van dit feit en de waarheid van deze allerhoogste, verheven ervaring spoort hij allen die in het koninkrijk geloven aan, om één met hem te worden zoals hij en zijn Vader één zijn. De levende ervaring in de religie van Jezus wordt aldus de betrouwbare en zekere techniek waardoor de geestelijk geïsoleerde en kosmisch eenzame stervelingen op aarde in staat worden gesteld te ontkomen aan het isolement van hun persoonlijkheid, en al haar gevolgen van angst, en alle gevoelens van hulpeloosheid die daarmee gepaard gaan. In de broederlijke realiteiten van het koninkrijk des hemels vinden de geloofszonen van God definitieve bevrijding uit het isolement van het zelf, zowel persoonlijk als planetair. De Godkennende gelovige ervaart steeds sterker de extase en grootsheid van geestelijke socialisatie op een universum-schaal – zijn burgerschap in den hoge in samenhang met het eeuwige besef van zijn goddelijke bestemming, het verwerven van volmaaktheid.

5. DE TWEEDE ZITTING VAN HET GERECHT

      Om half zes kwam de rechtbank opnieuw bijeen en Jezus werd naar het belendende vertrek gebracht, waar Johannes wachtte. Hier werd Jezus door de Romeinse soldaat en de tempelwachters bewaakt, terwijl de rechtbank begon met het formuleren van de aanklachten die aan Pilatus voorgelegd zouden worden. Annas maakte het zijn medeleden duidelijk dat de beschuldiging van godslastering bij Pilatus geen gewicht in de schaal zou leggen. Judas was bij deze tweede zitting aanwezig, maar legde geen getuigenis af.

      Deze zitting van het gerecht duurde slechts een half uur, en toen men uiteenging om de zaak voor Pilatus te brengen, was de aanklacht tegen Jezus, als des doods schuldig, opgesteld onder drie hoofdpunten:

      1. dat hij de Joodse natie corrumpeerde: hij bedroog de mensen en zette hen aan tot 
rebellie;

      2. dat hij het volk leerde om te weigeren schatting te betalen aan Caesar;

      3. dat hij, door er aanspraak op te maken een koning te zijn, en de stichter van een 
nieuw soort koninkrijk, aanzette tot trouweloosheid jegens de keizer.

      Deze hele procedure was onregelmatig en volledig in strijd met de Joodse wet. Geen twee getuigen waren het op enig punt eens geworden, behalve degenen die verklaringen hadden afgelegd over de uitspraak van Jezus over het afbreken van de tempel en het wederopbouwen daarvan in drie dagen. En zelfs aangaande dat punt werden geen getuigen ter verdediging gehoord en evenmin werd Jezus gevraagd uiteen te zetten wat hij ermee had bedoeld.

      Het enige punt waarop het hof hem consequent zou hebben kunnen veroordelen, was dat van godslastering, en dit zou geheel op zijn eigen getuigenis berust hebben. Zelfs ten aanzien van de godslastering lieten zij na formeel te stemmen over het doodvonnis.

      En nu matigden zij zich aan drie beschuldigingen te formuleren waarmee zij voor Pilatus konden komen, beschuldigingen waaromtrent geen getuigen waren gehoord en waartoe besloten was terwijl de beschuldigde gevangene niet aanwezig was. Toen dit gebeurde, trokken drie Farizeeën zich terug; zij wilden weliswaar dat Jezus ter dood gebracht zou worden, maar zonder getuigen en in zijn afwezigheid wilden zij geen beschuldigingen tegen hem opstellen.

      Jezus verscheen niet opnieuw voor het gerecht van leden van het Sanhedrin. Zij wilden zijn gelaat niet nogmaals zien terwijl zij oordeelden over zijn onschuldige leven. Jezus (als mens) kende hun formele beschuldigingen niet, tot hij deze door Pilatus hoorde uitspreken.

      Terwijl Jezus in het vertrek met Johannes en de bewakers was, en de rechtbank in tweede zitting bijeenwas, kwamen enkele vrouwen die zich in het paleis van de hogepriester ophielden met hun vriendinnen naar de vreemde gevangene kijken, en een van hen vroeg hem: ‘Zijt ge de Messias, de Zoon van God?’ En Jezus antwoordde: ‘Indien ik het u zeg, zult ge mij niet geloven; en indien ik het u vraag wilt ge geen antwoord geven.’

      Om zes uur die morgen werd Jezus uit het huis van Kajafas geleid om voor Pilatus te verschijnen, ter bekrachtiging van het doodvonnis dat deze rechtbank van leden van het Sanhedrin zo onrechtvaardig en op zulk een onregelmatige wijze had gewezen. 


Vorige | Volgende | Inhoud

© 1997 Urantia Foundation. Alle rechten voorbehouden.

Scroll to Top